Quantcast
Channel: NeerlandiNet - LitNet
Viewing all articles
Browse latest Browse all 396

“Gebied vol twijfels” van Etienne van Heerden: ter gelegenheid van een schrijversoptreden in Gent

$
0
0

Universiteit Gent (Foto: https://www.ugent.be/)

Het Gentse Centrum voor Afrikaans en de studie van Zuid-Afrika (Universiteit Gent) heeft Etienne van Heerden uitgenodigd voor een gesprek met gastonderzoeker Louise Viljoen (Departement Afrikaans en Nederlands, Universiteit Stellenbosch). Bij die gelegenheid is de Zuid-Afrikaanse schrijver, wiens werk ruime verspreiding heeft in het Nederlandse taalgebied, bereid over zijn literaire oeuvre te praten. Dat spreken buiten de literaire ruimte op het publieke platform is niet evident. Etienne van Heerdens essay “Vanuit eigen werk: het opgetekende verleden” in De Gids (1995) vangt aan als volgt: “Een schrijver wordt vaak gevraagd over eigen werk te komen spreken. Natuurlijk voorziet hij de risico’s die het dopen van de tong in de inkt van het eigen schrijfwerk met zich meebrengen. Bij schrijvers die te veel praten en te weinig schrijven rijst immers het vermoeden dat hun tong nat is omdat hun pen is opgedroogd”. Aanleiding voor het gesprek is de afronding van een nieuwe roman, vier jaar na de publicatie van Klimtol (2013), en nog vooraleer de Nederlandse vertaling van Klimtol beschikbaar is. Aangezien het boek in oktober nog niet beschikbaar is voor de Nederlandstalige markt, treedt Van Heerden niet op tijdens de Week van de Afrikaanse Roman. De Week heeft dit jaar plaats in Amsterdam en Gent.

De Leeskring Afrikaanse literatuur, een door het Gentse Centrum en de Vlaams-Zuidafrikaanse Cultuurstichting georganiseerde gespreksgroep over hedendaagse Zuid-Afrikaanse letteren, wijdde vorig academiejaar haar eerste bijeenkomst aan Van Heerdens Klimtol. Ludo Teeuwen sprak op 3 maart 2016 over leven en werk van de schrijver en ging dieper in op het personage als homo ludens en de verhouding tussen feit en fictie. Ruim twintig jaar geleden wijdde Van Heerden in De Gids zoals gezegd een bespiegeling aan de positie van de “schrijver als historiograaf” en de gespannen verhouding tussen “facere” (maken, doen) en “fingere” (maken, scheppen). Door de grenzen van het eigen verleden te exploreren – Van Heerdens werk kan als autofictioneel worden getypeerd – en te verdwalen in “mythes, overleveringen, roddelverhalen, verzwegen feiten” (“magisch realisme”) wordt “de statische geschiedenisopvatting [gedestabiliseerd]”. Het verleden is immers onkenbaar.

Ik las het essay naar aanleiding van een gastcollege dat ik precies twintig jaar geleden voor Gentse studenten wijdde aan de romankunst van Van Heerden. Op uitnodiging van mijn collega Dirk Coigneau, destijds titularis van een werkcollege over Afrikaanse literatuur aan de Universiteit Gent, sprak ik op basis van mijn bewaard gebleven notities voornamelijk over Van Heerdens derde roman Toorberg (1986; De betoverde berg), het boek waarmee hij begin jaren negentig doorbrak in het Nederlandse taalgebied, en Die stoetmeester (1993). Rond deze periode verschenen in Nederlandse vertaling ook de verhalenbundel De witte aap (1992), met een keuze uit My Kubaan (1983) en Liegfabriek (1988), en de tweede omvangrijke roman Casspirs en campari’s (1994). In de Nederlandse en Vlaamse literaire kritiek kregen Van Heerdens boeken zonder uitzondering bijzonder gunstige recensies.

De stoetmeester (Nederlandse vertaling: 1995), met een verteld heden dat zich situeert op en rond 29 februari 1992 (een schrikkeljaar) en de gewelddadige transitieperiode tussen de opheffing van apartheid en de eerste democratische verkiezingen, reflecteert over politieke en maatschappelijke spanningen in Zuid-Afrika. Met behulp van Bijbelse reminiscenties, het thema van de plaatsbepaling van het individu (Settlers, Afrikaners, Xhosa’s) in een gecompliceerde sociaal-politieke setting en de problematiek van de (maatschappelijke, particuliere) schuld – een topos in Van Heerdens werk – wordt niet alleen over Zuid-Afrika en “koloniale ontheemding” geschreven. Tegelijk handelt Die stoetmeester over persoonlijke onteigening, mensen die zichzelf en de weg kwijt zijn, over de lotgevallen van de mens. Het is een open deur Van Heerden te typeren als politiek geëngageerd schrijver. Toch primeert niet zozeer het ideologische statement of de politieke boodschap. Personages zijn geen bordkartonnen of louter allegorische constructies die een bepaalde bevolkingsgroep of maatschappelijke geleding personifiëren. De personages zijn individuen die in het vertelde heden, een maatschappelijke complexe omgeving, naar zichzelf op zoek zijn.

Poëticale zelfpositionering in de jaren negentig

Daaromtrent doet hij in het vermelde essay een markante uitspraak. Eerst stelt de auteur dat “[b]epaalde inzichten die met het postmodernisme worden geassocieerd […] aan de generatie Afrikaanse schrijvers waarvan ik deel uitmaak het gereedschap [hebben] gegeven om in onze fictie het ideologische metaverhaal van de apartheidsstaat uit te dagen”. Verder licht hij toe: “Omdat het postmodernisme een kosmopolitisch fenomeen is, wordt vaak uit het oog verloren dat het binnen bepaalde gebieden heel unieke kenmerken kan hebben […]. Ik wil aantonen dat postmodernistische fictie in Zuid-Afrika wél op ethisch-bewuste wijze de strijd kan aangaan met heden en verleden”. Geen vrijblijvende relativerende Spielerei of de creatie van een taalwerkelijkheid maar een “ethisch-bewuste” benadering van het Zuid-Afrikaanse verleden en het heden. Indien van een Afrikaanse variant van het postmoderne schrijven kan worden gesproken, dan noemt de schrijver zichzelf dus een representant. In de metatekst doet hij een beroep op onder anderen Jacques Derrida en Jean-François Lyotard, laat-twintigste-eeuwse iconen van het Franse poststructuralistische denken, om zijn romanvisie onder woorden te brengen. Dé waarheid en hét verleden zijn onachterhaalbaar, niet identificeerbaar, onvertaalbaar. Of met de Canadese literatuurtheoretica Linda Hutcheon: het historische onderzoek kan niet anders zijn dan een proeve van “historiographic metafiction”. Tegenover de realistische schriftuur, die doet alsof waarheidsgetrouwheid bestaat en de ontologische twijfel een verzinsel is, plaatst Van Heerden de postmoderne visie of wat hij “het magische” noemt: “Het idee van de mimetische weergave, het vermogen van de taal om alles helder en duidelijk te ver-talen, wordt ter discussie gesteld als de grenzen tussen het “realistische” en het “magische” vervagen”. Elk verhaal is een “compost”, bestaande uit “overlevering, mythologie, geruchten, orale overdracht, palimpsesten, documenten, afval, kortom: táálbodem”. Niet alleen het eclecticisme maar ook het taalbewustzijn brengt Van Heerdens werk van de jaren negentig in de buurt van een westerse postmoderne poëtica. Hij rekent zijn schrijversgeneratie in Zuid-Afrika, met naar eigen zeggen Alexander Stracham, Louis Krüger, Koos Prinsloo en George Weideman, tot de auteurs die het begrip “grens” ter discussie hebben gesteld en eind jaren zeventig aansluiting vonden bij “de opvattingen van de New Journalists”. Van Heerden is het overigens niet eens met Hutcheons stelling dat het New Journalism een uiting is van laat-modernisme: “de nadruk ligt op het voorlopige, op de subjectiviteit, op het blootleggen van de schrijvende rol van de belevende verteller”. In het licht van deze expliciete beschouwing kan Van Heerdens romaneske focus op spel, “beweeglijkheid, […] onvoorspelbaarheid, […] wonderbaarlijke veranderlijkheid en […] snaakse buien” (de uitspraak is door de auteur gedaan met betrekking tot Toorberg), en tegelijk de ontkenning van een vaste (waarheid)kern, worden begrepen.

Van Heerden en de Boekenweek

De Vlaamse Boekverkopersbond lanceerde ter gelegenheid van de Boekenweek 1997 het initiatief “Zuid-Afrika in de kijker”. Voor de gelegenheidsuitgave heeft uitgeverij Meulenhoff twee teksten van Etienne van Heerden in een klein zakboekje gebundeld: ”De dolle hond”, ontleend aan De witte aap (1992), en het beginhoofdstuk van de roman Kikuyu, op dat ogenblik alleen in de Afrikaanse editie Kikoejoe beschikbaar. Riet de Jong-Goossens vertaalde “De dolle hond”, terwijl Robert Dorsman op dat eigenste ogenblik werkte aan een vertaling van Kikuyu. Een jaar eerder, in september 1996, heb ik Van Heerden op uitnodiging van mijn intussen overleden collega Barbara Bush voor het eerst ontmoet, toen hij na een passage aan de universiteit van KwaZulu-Natal als docent verbonden was aan het departement Afrikaans en Nederlands van Rhodes University in Grahamstad. Een jaar later promoveerde Van Heerden op Postmodernisme en prosa. Vertelstrategieë in vyf verhale van Abraham H de Vries (1997).

Van het korte gesprek in de Oost-Kaap kan ik mij niet zo veel herinneren, maar wel dit: de schrijver overhandigde in een genereus gebaar de Nederlandse editie van Casspirs en campari’s en hij was bereid mijn exemplaar van De betoverde berg te signeren. Ik ging mij sindsdien toeleggen op de lectuur van het indrukwekkende romanoeuvre. Na De stoetmeester volgen in het nieuwe millennium Die swye van Mario Salviati (2000), In stede van die liefde (2005), Asbesmiddag (2007), 30 nagte in Amsterdam (2008) en Klimtol (2013). De romans zijn in het Nederlands beschikbaar en worden in de media besproken. Een receptiestudie van Van Heerdens oeuvre in de Lage Landen kan revelerend zijn naast een studie van de beeldvorming in de Zuid-Afrikaanse kritiek. In een hoorcollege dat elk academiejaar aan de Universiteit Gent aan het oeuvre van Van Heerden is gewijd, wordt Die swye van Mario Salviati belicht als fictioneel voorbeeld van anti-idealistische herschrijving – de retouchering van het in de apartheid ingesleten clichébeeld – van de officiële Zuid-Afrikaanse geschiedschrijving, dat wil zeggen de beeldconstructie vanuit wit Afrikaner perspectief. Naast Hierdie lewe (1993) en Verliesfontein (1998) van Karel Schoeman en bijvoorbeeld André Brinks Sandkastele (1995) krijgt ook Van Heerdens roman vanuit ideologiekritisch perspectief aandacht. Wat beslist meer aan bod moet komen, is het fenomeen van de grensliteratuur. Studenten die de cursus Afrikaans: taal- en letterkunde volgen raken vertrouwd met exempels van dat fenomeen in de Afrikaanse letteren: het verhaal My Kubaan en Om te awol (absence without official leave) (1984).

Een van de vragen is in hoeverre de bijdrage in De Gids, met de programmatische stellingname omtrent postmoderne fictie, ook op de romans die het afgelopen anderhalve decennium zijn verschenen nog van toepassing is. Met die probleemstelling ben ik de volgende uitspraak van Van Heerden indachtig: “Soms herinnert een schrijver zich […] – of geeft een uitnodiging hem een duwtje in die richting – dat schrijven onder meer ook een kijksport is en dan blijkt hij toch bereid een vergissing te begaan en het leven in eigen hand te nemen. Maar dan moet hij zichzelf – én zijn lezers – er in alle redelijkheid aan herinneren dat een schrijver dikwijls de zwakste lezer is van zijn eigen werk, dat zijn eigen werk voor hem een gebied vol twijfels blijft”. Met deze bewering in het achterhoofd wordt in de faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit Gent dezer dagen “een gebied vol twijfels” in samenspraak met de schrijver verkend. 

Etienne van Heerden, “Vanuit eigen werk: het opgetekende verleden”, in: De Gids 158 (1995), nr 2, p 141-153.

The post “Gebied vol twijfels” van Etienne van Heerden: ter gelegenheid van een schrijversoptreden in Gent appeared first on LitNet.


Viewing all articles
Browse latest Browse all 396


<script src="https://jsc.adskeeper.com/r/s/rssing.com.1596347.js" async> </script>