Quantcast
Channel: NeerlandiNet - LitNet
Viewing all 396 articles
Browse latest View live

Zuid-Afrikahuis: Programma, April 2017

$
0
0

zuid-afrikahuis

Programma April 2017


Goede Hoop. Zuid-Afrika en Nederland vanaf 1600

Van 17 februari t/m 21 mei 2017 presenteert het Rijksmuseum een grote tentoonstelling over de relatie tussen Zuid-Afrika en Nederland tussen 1600 en 1994. Circa 300 objecten laten 400 jaar gedeelde geschiedenis zien, zoals de taal – het Afrikaans – de typisch Nederlandse gevels en de Nederlandse namen op de kaart. De indrukwekkend lange panorama’s van landschappen, planten, dieren en bevolking in Zuid-Afrika, van de 18e-eeuwse reiziger en tekenaar Robert Jacob Gordon, nemen een prominente plaats in.

Parallel aan de tentoonstelling zendt de NTR een zevendelige tv-serie uit, gepresenteerd door Hans Goedkoop.

Ook het Zuid-Afrikahuis Nederland zal in haar programmering de komende maanden veel aandacht besteden aan de bijzondere relatie tussen Zuid-Afrika en Nederland en aansluiting zoeken bij een aantal thema’s die in de tentoonstelling gepresenteerd worden. Zie ook: www.zuidafrikahuis.nl.


 

Dinsdag 4 april 2017, 19.30  uur, Lezing en documentaire

 

Ek hoor die vryheid sing, documentaire over Adam Small en inleiding door Professor Hein Viljoen (NWU Potchefstroomkampus)

De documentaire Ek hoor die vryheid sing geeft een beeld van leven en werk van de Afrikaanse schrijver en filosoof Adam Small (1936-2016). De documentaire is gemaakt door Smalls generatiegenoot, mede-Sestiger Abraham H de Vries. In de documentaire zijn interviews met Small te zien, die twee weken voor zijn overlijden op 25 juni 2016 zijn gefilmd.

Vanaf de jaren zestig vestigde Adam Small met toneelstukken als Kanna hy kô hystoe (1965) en Krismis van Map Jacobs (1983) en poëziebundels als Kitaar my kruis (1961) en Sê sjibbolet (1963) de aandacht op het lijden van de onderdrukten in de Zuid-Afrikaanse samenleving. Hij bediende zich dikwijls van satire om de onhoudbaarheid van het apartheidssysteem aan te tonen. Small schreef in het Kaaps, een variant van het Afrikaans die toen nog als minderwaardig werd beschouwd. Hoewel met name Kanna hy kô hystoe wordt beschouwd als één van de belangrijkste werken uit de Afrikaanse literatuur, werd Adam Small als bruine schrijver bij de toekenning van Afrikaanse literaire prijzen jarenlang gepasseerd. Pas ná het einde van de apartheid zou hij als schrijver en academicus de erkenning krijgen die hij verdiende. Na een stilzwijgen van twintig jaar trad hij in september 2013 voor het eerst weer in het openbaar op. In dat jaar verscheen ook een nieuwe publicatie van zijn hand, de dichtbundel Klawerjas. Small geldt als wegbereider voor bruine schrijvers die ná hem zijn gekomen. Dankzij hem wordt het Kaaps inmiddels als een volwaardige literaire taal beschouwd.

De documentaire wordt ingeleid door Hein Viljoen, emeritus-hoogleraar Afrikaans en Nederlands aan de Potchefstroom-campus van de Noordwes Universiteit.

Ek hoor die vryheid sing – Adam Small
Regie: Abraham de Vries
(Zuid-Afrika, 2016, 48 min, Afrikaans gesproken)

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 10,-/studenten € 7,50.  
Zaal open: 19.00 uur / aanvang 19.30 uur


 

Donderdag 6 april 2017, 19.30  uur, Speelfilm

 

Black Venus
(Fr/It/Belgie, 2010, 159 min, Eng gesproken, Nederlands ondertiteld)
Regie: Abdellatif Kechiche
Met: Yahima Torres, Andre Jacobs, Elina Lowensohm

De film toont het bijzondere leven van de Hottentot­vrouw ‘Venus’, de bijnaam die Saartjie Baartman (1789-­ 1815), geboren in Zuid-Afrika , kreeg. Zij was de beroemdste van ten minste twee Khoikhoivrouwen die tentoongesteld werden als attractie in Europa onder de naam Hottentot-Venus, in de 19e eeuw.

Saartjie Baartman werd geboren in een Khoisanfamilie vlak bij de Gamtoosrivier (in de Oost-Kaap van Zuid-Afrika).

Zij was een slavin van Nederlandse boeren in Kaapstad, en sprak vloeiend Nederlands. De broer van haar eigenaar wilde haar tentoonstellen in Londen, omdat hij dacht dat blanke Europeanen haar bijzondere lichaamsbouw wilden zien. Hij beloofde haar dat ze hierdoor als een rijke vrouw terug zou keren. In 1810 werd zij mee naar Londen gelokt en daar op Piccadilly Circus tentoongesteld als Hottentot Venus. Saartjie Baartman reisde later door naar Parijs en stierf daar op 29 december 1815 aan een infectieziekte.

Nadat Nelson Mandela president geworden was, verzocht hij de Franse regering om teruggave van haar stoffelijk overschot. In 2002 , 192 jaar na haar vertrek, werd ze in Zuid-Afrika herbegraven.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 7,50. 
Zaal open: 19.00 uur / aanvang 19.30 uur


 

Dinsdag 11 april 2017, 19.30  uur, Lezing

 

"Slaapt u goed, meneer Verwoerd?"
Lezing over Henrik Verwoerd door Bas Kromhout

Hendrik Verwoerds Apartheidsbeleid was volgens de Verenigde Naties een misdaad tegen de menselijkheid. Voor miljoenen Zuid-Afrikanen was hij het gehate gezicht van de dagelijkse onderdrukking.

Er was echter één groep die hem door dik en dun bleef steunen: zijn blanke kiezers. Wat zagen zij in Verwoerd? Hoe overtuigde Verwoerd zijn kiezers en zichzelf ervan dat Apartheid moreel verdedigbaar was en dat niet zij, maar de rest van de wereld gek was?

Historicus Bas Kromhout werkt aan een biografie over Verwoerd en zal in deze lezing proberen het mysterie op te lossen.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 7,50. 
Zaal open: 19.00 uur / aanvang 19.30 uur


 

Donderdag 13 april 2017, 19.30  uur, Speelfilm

 

The Forgotten Kingdom
(Zuid-Afrika, 1981, 97 min, Sesotho gesproken, Eng ondertiteld)
Regie: Andrew Mudge
Met oa: Zenzo NgqobeNozipho NkelembaLebohang Ntsane 

Atang Mokoeyyna is een werkeloze, jonge man die zijn dagen doelloos slijt in de binnenstad van Johannesburg. Als zijn vader overlijdt, verlaat hij de grote stad om de laatste wens van zijn vader om begraven te worden in het afgelegen, bergachtige dorp in Lesotho, waar hij geboren is en dat zij 15 jaar geleden achter zich lieten. Atang voelt zich een complete vreemdeling in zijn geboortestreek, maar ontmoet zijn oude jeugdvriendin Dineo, nu lerares .

Door haar, en samen met een 11-jarige weesjongen, leert  Atang de mystieke schoonheid van zijn geboorteland kennen en ziet de ontberingen van zijn volk.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 7,50. 
Zaal open: 19.00 uur


 

Dinsdag 18 april 2017, 19.30  uur, avond rond Breyten Breytenbach

 

Unieke avond rond nieuwe poëzie Breyten Breytenbach mmv Remco Campert olv Mirjam van Hengel

Breyten Breytenbach (1939) is behalve eminent kunstenaar en essayist misschien wel eerst en vooral dichter. ‘Duidelijk de grootste Afrikaanse dichter van zijn generatie,’ schreef The New Yorker. Juist in dat genre was hij de laatste jaren ongewoon productief. Werd er precies  tien jaar geleden al een royale bloemlezing uit zijn gedichten tot dan toe (De windvanger) gepubliceerd, sindsdien verschenen in het Afrikaans alweer drie meesterlijke bundels.

Een rijke keuze hieruit is te vinden in De zingende hand, in meesterlijke vertaling door zijn vriend en oud-uitgever Laurens van Krevelen, en gepubliceerd  door Uitgeverij Podium.

Speciaal ter gelegenheid  van de verschijning van deze Nederlandse editie, bezoekt Breytenbach ons land. Hij zal enkele gedichten voorlezen, voor het Nederlands gesecondeerd door Laurens van Krevelen.  Daarna zal Breytenbach met niemand minder dan zijn literaire vriend Remco Campert in gesprek gaan over talloze parallellen in hun leven en werk.

Camperts biograaf en kenner  van de moderne poëzie, Mirjam van Hengel, leidt het gesprek tussen beide heren.

Na afloop van deze unieke ontmoeting zal het Zuid-Afrikahuis i.s.m. Breytenbachs  Nederlandse uitgever Podium een glas wijn schenken.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: €  20,-
Zaal open: 19.00 uur / aanvang 19.30 uur


 

Donderdag 20 april 2017, 19.30 uur, Documentaire met inleiding

 

De witte symbiose van 'swart' en  die 'rooi' gevaar.
Documentaire: Bram Fischer’s Story, met inleiding van Bart Luirink

Een indringende documentaire over de persoonlijke reis van Bram Fischer, de blanke Zuid-Afrikaanse advocaat die Nelson Mandela en andere ANC-top leiders verdedigde tijdens het Rivonia Treason Trial in 1964. Bram Fischer leidde een briljante verdediging van Mandela, door zich uit te spreken tegen de apartheid.

De film is een aangrijpend verslag van een man die zelf opgroeide in een aristocratische blanke Afrikaner omgeving,  maar jaren later, in het geheim, aan het hoofd stond van de Zuid-Afrikaanse Communistische Partij.

Toen het lidmaatschap van de Communistische Partij werd ontdekt, werd Fisher veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. Hij stierf in 1975 in beperkte vrijheid toen bekend werd dat hij stervende was aan de gevolgen van kanker.

Bart Luirink, hoofdredacteur van  ZAM Magazine en Zuid-Afrika-kenner  zal in zijn inleiding de tijdgeest en politieke sfeer schetsen waarin Bram Fisher leefde.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 7,50. 
Zaal open: 19.00 uur


 

Dinsdag 25 april 2017, 19.30  uur, Documentaire en nagesprek

 

Hennie Serfontein; Onze Man in Zuid-Afrika
Vertoning van de documentaire en nagesprek met  zijn dochter Anli Serfontein en Lejo Schenk (oud-directeur IKON).

De strijd tegen de apartheid in Zuid-Afrika is een regelmatig terugkerend onderwerp in de geschiedenis  van de interkerkelijke omroep IKON. Filmmaakster Anli Serfontein duikt in dit verleden en vertelt het verhaal van haar vader, de Zuid-Afrikaanse journalist Hennie Serfontein (84jaar inmiddels). Als correspondent van o.a. de IKON, NCRV en Trouw was hij in de jaren 70 en 80 een van de belangrijkste bronnen voor onafhankelijke berichtgeving uit Zuid-Afrika. In gesprekken met hem en zijn toenmalige collega’s in Nederland en Zuid-Afrika - en met talrijke archiefopnames uit deze periode - schetst de documentaire een tijdperk van geëngageerde journalistiek, waarin niettemin de waarheidsvinding voorop stond; ongeacht de gevaren die dat met zich mee bracht.

“Tijdens de apartheid had je als journalist in Zuid-Afrika het  idee dat je op een kerkhof werkte. Ieder weekend waren er begrafenissen waar duizenden mensen op afkwamen.”

Na de vertoning van de documentaire gaat Anli Serfontein in gesprek met Lejo Schenk, toenmalig directeur IKON over de keuzes van de journalist en de waarde van een eerlijke berichtgeving.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 10,-.  
Aanvang: 19.30 uur / zaal open: 19.00 uur

The post Zuid-Afrikahuis: Programma, April 2017 appeared first on LitNet.


Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 1

$
0
0

Twee Suid-Afrikaanse musikante, Annari Breed en DuPreez Strauss, het pas op hul eerste Europese toer vertrek met die doel om Afrikaanse musiek en die groeiende ondersteuning van Suid-Afrikaanse kuns en kultuur in België en Nederland te vier.

Breed en Strauss het op 1 Maart na Vlaandere en Nederland vertrek vir ’n reeks optredes om ’n passie vir Afrikaanse musiek in die buiteland te bevorder. Hul deel hul eksklusiewe dagboekinskrywings met LitNet. 


 

Eerste konsert

Geskryf op Dinsdag 7 Maart in Tervuren, België

Nog voordat ons Suid-Afrika verlaat het, was ons aangenaam verras oor al die mediabelangstelling wat ons toertjie ontlok het: een klein persverklarinkie wat uitgestuur is, het ons reguit tot op RSG, SABC2 en in verskeie koerante (Die Burger, Volksblad, The Times en ander kleiner uitgawes) gekry.

Dit was ’n riem onder die hart om te sien hoe Afrikaanse en Engelse media in Suid-Afrika honger is vir ’n positiewe storie oor Afrikaans – hoe ’n soms onderdrukte taaltjie met ’n soms stormagtige verlede steeds oor kontinente heen harte warmer en vinniger kan laat klop.

In België aangekom, word ons ingeneem in die huis van Hubert Keyaerts, ’n vriend wat ek 19 jaar gelede reeds gemaak het as uitruilstudent toe ek Afrikaans en Nederlands gestudeer het in Bloemfontein. Oor die laaste 19 jaar was Hubert byna elke jaar na Suid-Afrika – hy en soveel ander in sy land kan net nie genoeg kry van die Afrika-son en die diepe verbintenis tussen die Afrikaner en Nederlandstaliges nie.

Ek raak dadelik versot op Hubert se twee kleinseuns, Robbe en Siebe, wat in sy huis rondskarrel. Klein Siebe (3 jaar oud) vra sommer op dag een reeds vir sy oupa of ek Frans praat met hom. Ek vind dit uiters interessant – Siebe het natuurlik in België reeds met Frans te doen gekry, en verstaan dalk ’n paar sinne. En wanneer ek land en sand met hom gesels – ek in Afrikaans en hy in Vlaams – verstaan ons mekaar, hoewel hy nie my taal kan plaas nie.

Die twee dae wat ons saam met Hubert en sy vrou Imelda spandeer voor ons eerste konsert, kry ek kans om breedvoerig ingelig te word oor Hubert se politieke oortuigings – hy is ’n nasionalis, hy beywer hom vir “Die Groot Nederlandse Gedagte” – ’n verenigde Nederlande wat Holland en Vlaandere insluit. Keer op keer vind ek dit ’n magiese ondervinding om selfs oor hogere politieke en filosofiese gedagtes te kan gesels – ek in Afrikaans en Hubert in Vlaams – en ons verstaan mekaar byna perfek.

Soos ons ry deur die strate van Tervuren op pad na ons eerste klanktoets, wys Hubert op allerlei interessante Afrika-invloede in sy dorp – koning Leopold van België het ’n diepe liefde vir Afrika gehad en het die reuse-Afrika-museum opgerig, kompleet met ’n fontein bestaande uit die alleroulikste Afrikadiere wat water spuit terwyl hulle instrumente bespeel.

Aangekom by ons konsertsaal is ek in vervoering oor die hoë gehalte van musiek- en kunsfasiliteite in hierdie uiters eerstewêreldse land: die vleuelklavier is blinknuut, elke kabel en mikrofoon net die beste – vir ’n Suid-Afrikaanse musikant wat al dekades lank op die verhoog was, is dit voorwaar ’n geskenk.

Ek en Annari wil natuurlik byna uitpaas van stres in ons kleedkamer voor die vertoning – hoe gaan ons taal en musiek ontvang word? Sal mense ons verstaan? Wat sal gebeur as hulle geen aanklank vind nie …?

Ons stap op die reuseverhoog, verblind deur die kalklig. Ons speel ons harte uit, vertel van ons lewens in Afrika, ons mense, ons probleme en oorwinnings. Annari dra gedigte voor. Ons beide sing van die jare en jare wat ons buite Suid-Afrika deurgebring het en hoe ons altyd weer terugkeer na ons vaderland en moedertaal. Ons gooi ons harte oop vir 150 stuks Europeërs, gehul in die pikdonkerte aan die ander kant van daardie verblindende koue wit lig. Ons hoop vir die beste …

En dan, stadig maar seker, begin ons besef dat ons ons gehoor se ore laat spits; hul laat regop sit in hulle stoele, en hul verbeelding aangryp:

Annari kry dit reg om in een van haar liedjies die groot groep andertaliges te laat saamsing op haar Afrikaanse refrein. En ná die einde van ons vertoning kry ons dit reg om die hele gehoor dawerend te laat saamsing aan Afrikaanse volksliedjies soos “Bobbejaan klim die berg” en “Sarie Marais” – liedjies wat elke gehoorlid op skool geleer het!

En ons weet: ons gehoor is mal oor ons!

In die foyer ná die tyd word ons oorval deur byna elke liewe gehoorlid wat persoonlike staaltjies met ons wil deel oor een of ander verbintenis wat hulle het met Suid-Afrika en Afrikaans het: ’n hele paar het kinders wat in Suid-Afrika woon; ’n paar is Suid-Afrikaners wat deesdae in België woon; stories van reise na ons sonnige land word met ons gedeel; ons word selfs uitgenooi om iemand se lapa te kom kyk wat hy spesiaal gebou het sodat hy en sy gesin, asof hulle in Afrika is, deur wintersneeu en die flou Belgiese somerson, kan braai.

Dis vier dae voor ons volgende konsert. Met dankbare harte vol verligting en bultend van trots oor ons mooi taal, knak ons ’n botteltjie sjampanje wat uit Frankryk, deur Suid-Afrika, en tot weer in België saam met ons gereis het.

Annari Breed en DuPreez Strauss op die vliegtuig êrens bo Turkye, op pad na België

DuPreez se dakkamer in Hubert se huis – ’n klavier opgeslaan reg voor die venster wat uitkyk op die grys Vlaamse vlaktes

DuPreez Strauss en Annari Breed met konsertorganiseerder Hubert Keyaerts

Eerste klanktoets in die fantastiese De Warandepoort Ouditorium

Annari en DuPreez in hul kleedkamer voor hul eerste vertoning

’n Fantastiese eerste konsert wat trane, ’n geskater en ’n dawerende saamsingery ontlok het

De Warandepoort-foyer vol gehoorlede ná die vertoning

Vele groepfoto’s met gehoorlede wat net nie uitgepraat kan raak oor hul persoonlike verbintenis met Suid-Afrika nie

’n Botteltjie sjampanje (uit Frankryk, deur Afrika tot weer terug in België) word oopgeknak ná ons eerste suksesvolle vertoning.

 

  • Die toer word deur die Vlaams-Zuidafrikaanse Cultuurstichting (VZACS), in samewerking met Marnixring (’n internasionale diensklub vir die ontwikkeling, bewaring en bevordering van die Nederlandse taal en kultuur), aangebied.

The post Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 1 appeared first on LitNet.

Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 2

$
0
0

Twee Suid-Afrikaanse musikante, Annari Breed en DuPreez Strauss, het pas op hul eerste Europese toer vertrek met die doel om Afrikaanse musiek en die groeiende ondersteuning van Suid-Afrikaanse kuns en kultuur in België en Nederland te vier.

Breed en Strauss het op 1 Maart na Vlaandere en Nederland vertrek vir ’n reeks optredes om ’n passie vir Afrikaanse musiek in die buiteland te bevorder. Hul deel hul eksklusiewe dagboekinskrywings met LitNet. 


 

Op pad

Sestien maande gelede is ’n saadjie in die grond gesteek.

Iets wat begin het as ’n vlietende gedagte, dat DuPreez sou reël dat ek ’n lid van die Vlaams Zuid-Afrikaanse Cultuurstichting ontmoet terwyl ek in België was, het vorm aangeneem en gegroei tot ’n droom wat moes vlieg, of ons “reg” was of nie.

En hier is ons uiteindelik.

Die sonneblom is so hoog soos ’n mens en draai sy kop son toe.

Op ’n vliegtuig, op pad na Brussel vir ons eerste optrede in die Vlaams-Brabantse streek in die dorp van Tervuren.

Ek is pynlik bewus van ’n stille histerie binne my: sê maar niemand verstaan my wanneer ek in my moedertaal sing nie? Aangesien my liedjies almal liriekgedrewe is, sit ek dan met ’n groot probleem. Sê maar niemand daag op nie?! Hoekom sal hulle opruk in hulle hordes vir twee onbekende, niehoofstroom kunstenaars wat kom uit ’n land aan die ander kant van die wêreld? Sê maar ek word wakker en ek’t nie ’n broek aan nie, of sê maar húlle word wakker en ék was slegs ’n droom?! So kom die vrese een vir een verby gesnel asof op ’n silwerdoek en ek klou grootoog aan my stoel se armleunings vas.

Die hele storie voel skielik vir my soos een groot kansvattery.

Ek vra vir DuPreez: “Doepa, is jy ook bang?”

Ons kyk vir mekaar en begin saam glimlag.

Asof ons mekaar uitgevang het in ’n private oomblik van vertwyfeling, maar dankbaar is dat dit oplaas uit is in die oopte.

Ons herken beide hierdie vrees.

Hy/sy kom met ’n subtitel: “Jy doen die regte ding. Dit is moeilik, dit is ongemaklik, maar moenie bekommerd wees nie, jy doen die regte ding.”

Wanneer jy twyfel, kies altyd die moeiliker pad.

Die kanse is goed dat dit die regte een is.

De Warandepoort, Tervuren, 4 Maart


 

5 Maart 2017

Die gemoedelikheid van die mense en die verwelkoming wat ons hier ontvang, slaan my voete onder my uit. Ons verstaan en word verstaan, al gaan dit met hake en stote. Daar is ’n gewilligheid om ons te probeer begryp en dit raak my baie diep. Waarom? Waarvandaan hierdie diepe behoefte wat ons het om in ons moedertaal verstaan te word?

Na 15 jaar in Engeland (en ’n huwelik met ’n Skot) druk ek myself baie vlot en duidelik in Engels uit. Maar waar skuil hierdie Afrikanermeisie-deel van my persoonlikheid wanneer ek klets in Engels? Dit weet ek nie.

Die klanktoets met Patrick (wat ook vertel van sy laaste vakansie in Suid-Afrika) verloop seepglad. Alles is tot op die minuut uitgewerk en ons twee met ons “Afrika-horlosies” kom gou agter ons gaan moet wolsokkies optrek. Ek vind die mense vriendelik en ongelooflik behulpsaam, maar ’n knertsie meer gereserveerd as waaraan ons in Suid-Afrika gewoond is. Tog kry ek die gevoel dat as hulle jou eers ingelaat het, sit hulle jou nooit weer uit in die koue nie.

Op die verhoog die aand is dit asof ek deur die gehoor gedra word.

Nie net het die mense opgedaag nie, maar hulle het hulle wawyd-oop ore en harte ook saamgebring.

Vanaand kan ek voel, hoor, sien hoe elke hart in die saal om die een of ander onverklaarbare rede, oopgaan.

Ek wonder ... kan dit wees oor die taal waarin ek sing?

Herken hulle dit in hulle selle en in hulle bloed?

Asof die kollektiewe geheue hierdie veraf niggie van Nederlands wil terugneem na die familieplaas toe en wil gaan sit op die stoep met ’n beker koffie en uitvind: Waarmee was jy al hierdie lange jare, weg van huis en haard, besig?

Na die vertoning vind ons dit inderdaad ook so. Ons is twee ure nadat die vertoning geëindig het, steeds in die Foyer Restaurant besig om met gehoorlede te gesels. Elkeen het ’n storie wat hulle aan Suid-Afrika en Afrikaans verbind en wat hulle eenvoudig vir ons móét vertel.

Ek voel my ontroerd.

’n Dame wat onlangs haar seun verloor het en tot nou toe nie kon begin treur nie, is in staat om te begin huil wanneer ek sing “Sal jy onthou dat die nag nie vir ewig kan aanhou nie? Die son sal weer opkom en die donkerte verdryf.”

Iemand anders erken: “Ik kan niet alles begrijpen maar dat geef niets. De emotie begrijp ik wel heel goed.”

Almal wil ons omhels. Nadertrek. Een sê: “Door jullie zijn we precies op een reis meegenomen.”

Ons is meestal sprakeloos.

Dit het ons wydste en verste verwagtinge oortref.

Wat sou volgende wees?!

Klanktoets in Tervuren

Klanktoets in Tervuren

Klanktoets in Tervuren

Op pad ...

Poegaai na die konsert

Voor die optrede in Tervuren

 

  • Die toer word deur die Vlaams-Zuidafrikaanse Cultuurstichting (VZACS), in samewerking met Marnixring (’n internasionale diensklub vir die ontwikkeling, bewaring en bevordering van die Nederlandse taal en kultuur), aangebied.

The post Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 2 appeared first on LitNet.

Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 3

$
0
0

Twee Suid-Afrikaanse musikante, Annari Breed en DuPreez Strauss, het pas op hul eerste Europese toer vertrek met die doel om Afrikaanse musiek en die groeiende ondersteuning van Suid-Afrikaanse kuns en kultuur in België en Nederland te vier.

Breed en Strauss het op 1 Maart na Vlaandere en Nederland vertrek vir ’n reeks optredes om ’n passie vir Afrikaanse musiek in die buiteland te bevorder. Hul deel hul eksklusiewe dagboekinskrywings met LitNet.

Lees nog inskrywings hier.


 

Tweede konsert
Geskryf op Vrydag 10 Maart in Brussel, België

Ná ons eerste vertoning in Tervuren reis ons, op aandrang van ons gasheer, Hubert, na Oostende vir ’n welverdiende twee dae van ontspanning by die see. Vir Suid-Afrikaners om op ’n seevakansie te gaan in nul grade Celsius en snerpende wind, aan ’n kuslyn wat altesaam maar slegs 66 km strek, is natuurlik nogal ’n interessante ervaring.

Op die eerste dag klim ons op ’n trem wat die hele kuslyn dek, en by stasie nommer 3 reeds kyk ek en Annari vir mekaar en lag – die arme Europeërs is in die strate en op hul fietse, vol entoesiasme vir ’n bietjie vars lug en see, en ek en Annari bibber van die koue! Ek kyk uit by die trem se venster, en op die stasiemuur staan ’n paar strofes van Jacques Brel geskryf:

Zonder liefde, warme liefde, waait de wind, de stomme wind.
Zonder liefde, warme liefde, weent de zee, de grijze zee ...

En ek besef: ons almal se tale is onlosmaaklik verbind aan die plekke waar dit vandaan kom. Dit is die plig van elke taal om dinge te sê oor sy eie stukkie grond en sy eie mense wat geen ander taal sal kan sê nie. As ek dink aan Afrikaans, dink ek aan stoom wat uitslaan uit my pa se plaas se grond wanneer daar geploeg word. Ek dink aan die Afrika-son. Ek dink aan die rykheid van Suid-Afrika se natuur wat net gee en gee sonder om iets terug te vra … En wanneer ek dink aan Nederlands, dan sien ek beelde in my kop van ’n groep mense wat ten spyte van soveel moeilike omstandighede deur derduisende jare dit reggekry het om iets ongelooflik op te bou deur konstante harde werk, onwrikbare vasberadenheid, en altyd met vuurwarm harte van menslikheid.

Ná ons tremrit gaan ontdooi ons in Café Piaf, waar ons drie uur lank sit en middagete eet, net soos ons geleer het by ons Belgiese vriende: koffies, heerlike soet “stoofvlees”, en natuurlik altyd ’n bak vol fritjes met mayonnaise. Soos gewoonlik, praat ons maar Afrikaans met enigiemand wat ons teëkom, en ná drie ure het ons kelner uiteindelik die moed bymekaargeskraap om vir ons te vra waar ons vandaan kom met ons snaakse aksente – hy was oortuig ons moet uit Friesland, Noord-Holland, wees! Sy oë skitter toe hy hoor dat hy omtrent 10 000 km te ver noord geskat het – dit was die eerste keer ooit dat hy Afrikaans sou hoor.

Ons reis na Genk en word weer eens met vuurwarm harte verwelkom deur lede van die Marnixring wat ons optrede gereël het.

Met groot trots word hulle dorp se Stadhuis en Stadschouwburg aan ons voorgestel – ’n gebou uit die sewentigerjare wat modern oorgedoen is van binne, met ’n asemrowende stadsbiblioteek langsaan waarin selfs tieners in geskeurde jeans rondhang met boeke en koerante op groot, gemaklike, moderne rusbanke.

Ná ons klanktoets, weer eens op ’n pragtige vleuelklavier met net die beste klanktoerusting en tegnici, moet ons weer vir drie ure gaan middagete eet. Hierdie keer smul ons elkeen ’n steak om ons brandende lus vir rooivleis te stil, en die manne om die tafel vertel ons van België se 900 verskillende soorte bier, terwyl die vier van hulle saam ten minste agt geure kafdraf.

Ons optrede hier in Genk is gereël deur drie verskillende organisasies wat hulself basies vir dieselfde ding beywer: die voortbestaan en bevordering van die Nederlandse taal en kultuur. Lede van hierdie organisasies – die Marnixring, De Orde Van Den Prince en die Algemeen Nederlands Verbond – daag in hul hordes op by ons vertoning en ons sing ons harte uit vir ’n groep van oor die 200.

Nadat ons ons vorige vertoning afgesluit het met twee boereliedjies wat al die Nederlanders ken, het ons terugvoer ontvang oor die interessante woorde in hierdie boereliedjies wat die Nederlanders ewe lekker saamsing, maar nog nooit regtig verstaan het nie. In “Bobbejaan klim die berg” weet die meeste Nederlanders nie wat ’n bobbejaan is nie – dit blyk dat die meeste van hulle, van hulle kinderdae af reeds, aanneem dat Bobbejaan iemand se naam is. Hulle noem ’n bobbejaan ’n baviaan – en ons besef dadelik waar ons Baviaanskloof se naam vandaan kom.

Ek en Annari was nogal verras deur ’n paar strofes in hierdie liedjie, asook in “Sarie Marais” wat ons in Suid-Afrika verloor het, maar wat steeds bestaan in die Nederlandse weergawe. Dit sluit in ’n paar verwysings na Engelse soldate (“kakies” en “rooinekke”) – terme wat Annari dan ook aan ons Nederlandse gehore verduidelik. Dis opvallend dat hierdie redelik “anti-Britse” sentimente my en Annari deesdae effe onrustig maak – en in gesprekke met die Belge blyk dit dat ons in Suid-Afrika vir seker meer sensitief geword het vir enige negatiewe verwysings na ander groepe mense.

Soos met ons laaste vertoning word ons ná die tyd oorval deur mense wat hulle persoonlike verbintenis met Suid-Afrika en Afrikaans wil kom deel met ons – besoeke aan Suid-Afrika, kinders wat daar woon … Daar is selfs ’n kunstenares wat daarop aandring om vir my ’n skildery te gee wat sy geverf het van die Groot Vyf!

Daardie nag sit ons tot drie-uur en drink “jenever”, sjampanje en wyn saam met ons allerwonderlikste gashere en gasvroue. Ons slaap in hulle huise, hulle ontferm hulle totaal oor ons, en kan net nie uitgesels raak oor politieke, taalkundige en kulturele ooreenkomste en verskille tussen ons land en hulle land nie.

Annari en DuPreez saam met lede van die Marnixring – die organiseerders van hulle optrede in Genk.

Ongelooflike entoesiasme van die Marnixring.

Voor die Stadhuis Genk waar Annari en DuPreez optree.

Gedrukte program met vertaalde lirieke.

Te veel geskenke – insluitend pralines uit Genk. Wie gaan dit alles eet?!

The post Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 3 appeared first on LitNet.

Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 4

$
0
0

Twee Suid-Afrikaanse musikante, Annari Breed en DuPreez Strauss, het pas op hul eerste Europese toer vertrek met die doel om Afrikaanse musiek en die groeiende ondersteuning van Suid-Afrikaanse kuns en kultuur in België en Nederland te vier.

Breed en Strauss het op 1 Maart na Vlaandere en Nederland vertrek vir ’n reeks optredes om ’n passie vir Afrikaanse musiek in die buiteland te bevorder. Hul deel hul eksklusiewe dagboekinskrywings met LitNet.

Lees nog inskrywings hier.


 

Oostende 1
Geskryf 6 Maart 2017

Hubert en Imelda ry ons aan tot in Oostende.

Niks is darem ooit te dramaties ver hier nie. Sou jy ry vanaf Knokke-Heist as verste noordelike punt tot by Virton as mees suidelike punt, ry jy net so ’n bietjie meer as 300 km. Dit is die lengte van beide Vlaandere en Wallonië (die Franstalige deel van België).

Wanneer ons wegtrek uit Moorsel, Tervuren, is dit sonskyn en mooiweer so ver as die oog kan sien.

Ter viering hiervan trek ek uitbundig die kleinste broek aan wat ek ooit besit het vandat ek 16 jaar oud was. Darem bo-oor dik sykouse, maar steeds. Die donskombers van ’n jas waarin ek op al DuPreez se foto’s verskyn, bly tuis.

Ons gaan see toe, julle!

Hoe verder noord ons ry, hoe gryser en meer dreigend lyk die lug.

Teen die tyd dat ons in Oostende ingestoom kom, slaan die ysreën kwaad teen die voorruit aan.

Ons word, omdat ons daarvoor gevra het, by die strand afgelaai.

Beide sambrele word summier verkeerde kant toe gewaai. Ook maar dankie daarvoor, anders het hierdie wind ons Mary Poppins-styl tot in die Engelse kanaal in gestuur.

Hubert en Imelda kyk twyfelagtig toe. Maar hier gaan nie vandag ’n Cornelis Johannes of ’n Susanna Maria, wie se voorvaders 12 kinders op gebed, harde werk en rooi grond moes grootmaak, se naam deur die modder gesleep word nie. 

Ons leun in teen daardie wind en promenade so hard ons kan langs hierdie triestige 65 km-kuslyn ooste se kant toe.

Daar verskyn ’n statige ou gebou op regterhand.

Dit lyk tegelykertyd na ’n museum en ’n restaurant.

Te deftig vir meisies in kortbroeke, dink ek nog.  

My gedagte is nog by “deftig” toe is DuPreez al in by die voordeur.

“Mag ons asseblief inkom?” piep ons. Druipstert staan ons op die drumpel van ’n plek waar ek voel ons nie behoort te wees nie.

Hier hoort ander mense. Mense wat van hier af kom, is geregtig op hierdie gestyfde linne en druipende kandelare.

Ek besef met ’n skok ek voel myself waaragtig minderwaardig teenoor hierdie Europese “toppunt” van beskawing.

Wanneer het dit dan gebeur?!

Ek was nog altyd ’n wêreldburger eerder as ’n Afrikaner.

Deur na Engeland te verhuis toe ek 21 jaar oud was, het ek ’n gemaklike afstand tussen my en my taal, my mense en my geskiedenis geplaas.

Ek het my tuis gevoel in die meeste plekke waar ek aangeland het. Vyfsterhotel of hool van ’n uithangplek in die East End van Londen.

As jy van nêrens kom nie, is dit makliker om orals te kan inpas.

Maar vandat ek begin het met die reis waarop “Susanna my Geliefde” my geneem het, twee jaar gelede, is dit asof ek op ’n pelgrimstog gegaan het terug na my wortels toe.

En ek voel myself weerloos en onbekend hier.

Ek voel onwelkom, nie oor my broek nie, maar oor die taal wat ek praat en omdat ek nie van “hier” is nie. Ek is ’n misplaaste Afrikaner en al het ek al hierdie Europese aspirasies en admirasies (jammer, Pa, vir die woorde wat nie bestaan nie), is ek nie ’n Europeër nie.

Iewers het die gedagte posgevat dat “hier” eenvoudig “beter” is. Om die een of ander rede is dit generasie na generasie op subtiele maniere oorgedra. Die manier waarop daar na die boustyl, die mense, die kos, die klere verwys word. Sonder om die waarheid van hierdie stellings ooit te bevraagteken. Ek ruik lont. Die gedagte steek vas soos ’n turksvydoring. Eina en irriterend in gelyke hoeveelhede.  

Die middeljarige kelner is alleen in hierdie enorme restaurant.

Hy verwelkom ons met ope arms.

En maak selfs ’n grap oor ons wat asseblief geduldig moet wees met hom, omdat dit so “druk bezig zijn”.

Ons hoort toe wel al die tyd hier. Ons het toe wel bestaansreg.  Toegestaan deur ’n kelner in ’n spierwit voorskoot.

Toe die warm sjokolade opdaag, is dit regte, egte, gesmelte Belgiese sjokolade met styfgeklopte room bo-op en ons kry ’n aparte bordjie met fyn snytjies koek en klein blink toegedraaide Paaseiertjies ook by. (Rekening? Ses euro per persoon. 84 Suid-Afrikaanse rand.)

Ek herinner my die polistireenkoppie met Ricoffy en Cremora wat my verhemelte aan flarde gebrand het iewers by ’n padstal op pad Port Elizabeth toe. Die weersomstandighede was vergelykbaar. Dus moet ek toegee dat dít wat ek hier proe en ruik en sien, in dié geval wel “beter” is “hier”.

 

Oostende 2

Geskryf 7 Maart

’n Dag later sit ek laat die aand alleen in ’n kroeg en probeer werk aan ’n agtergrondstorie vir ’n liedjie. Ek raak heeltemal weggevoer deur my eie skepping hier op die skerm voor my.  

Opeens raak ek bewus ’n vreemde stilte om my en menselywe te naby aan my.

Ek kyk vervaard op.

Daar is ’n halfmaan kroegvlieë wat agter my staan en … WAT?! Sowaar as vet oor my skouer lees wat ek skryf!

Ek gaan van bang na boos binne 3,5 sekondes. Wie het julle grootgemaak?!

Die een begin my Afrikaanse teks hardop lees en sy vriende wil oor mekaar val van die lag.

Hulle probeer my proesend vertel dat my taalgebruik die snaaksste is wat hulle nog ooit gelees het. Dat niemand “meer so praat nie, maar dat dit tog te oulik is”.

Eindelik verstaan ek waarvoor daardie emotikon op my foon is. Die een wat net so ’n gesiggie is met twee oë en geen mond nie.

Twee Belgiese biere later is die strydbyl begrawe en peper die manne my met vrae oor Afrikaans en Suid-Afrika. Dit is nie ’n verrassing dat al wat hulle van Suid-Afrika weet, dit is wat by hulle sitkamers ingedra word deur die nuuskanale nie. Daardie brokkies bitter slegte nuus wat ten beste ’n elfde van die hele storie vertel.

Nie een van hulle het geweet van die bestaan van die lewende, bewende taal wat my moedertaal is nie.

Toe dit tyd is vir my om te groet, sê een van die manne, by wyse van ’n totsiens, sonder ’n sweem van ’n glimlag of ’n aksent: “Haar pa was ’n boer en ’n digter en haar ma was mooier as mooi …”

Emotikon. Twee oë, geen mond.

Dag uit by die see

Kou-houd

Ons hoort toe al die tyd hier.

Promenade in profiel

 

The post Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 4 appeared first on LitNet.

Taal- en culturele diversiteit in het universitair onderwijs

$
0
0

Inleiding: strijd voor Nederlands en voor Afrikaans

Na de Belgische revolutie en de onafhankelijkheid van België in 1830 is het academisch onderwijs aan de Universiteit Gent (toentertijd de Gentsche Hoogeschool) volledig verfranst. In 1817, tijdens de Hollandse tijd en onder het gezag van koning Willem I van Oranje-Nassau, is in de Zuidelijke Nederlanden geïnvesteerd in academische instellingen. In Franstalig België viel de keuze op Luik en in Vlaanderen kwamen de steden Antwerpen, Brugge, Brussel en Gent in aanmerking. Uiteindelijk kon Gent een rijksuniversiteit organiseren. De vorst decreteerde in de zuidelijke gewesten van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden de stichting van universitaire instituten waar op hoogstaand wetenschappelijk niveau in het Nederlands college kon worden gevolgd. Dit kalenderjaar viert de Gentse universiteit haar tweehonderdste verjaardag. Na de bestuurlijke scheiding tussen Noord en Zuid in 1830 en de verfransingspolitiek van de Belgische overheid is het Frans als wetenschappelijke lingua franca in eer hersteld. In de tweede helft van de negentiende eeuw heeft de Vlaamse Beweging, die decennialang ijverde voor de ontvoogding van het Vlaamse volk, een strijdpunt gemaakt van de vernederlandsing van de Gentse Hogeschool (de universiteit). Het duurt echter nog tot 1930 vooraleer de politieke overheid instemt met de taaleis. August Vermeylen is dat jaar aangesteld als de eerste rector van de vernederlandste Gentse universiteit.

Er zijn in de politieke geschiedenis van Vlaanderen en de emancipatorische (taal)strijd die er is gevoerd opmerkelijke parallellen met de Afrikaanse taalbewegingen in Zuid-Afrika. Zowel het Genootskap vir Regte Afrikaners in het laatste kwart van de negentiende eeuw als de tweede taalbeweging na de Anglo-Boerenoorlog (1899-1902) leverden strijd voor onderwijs in de moedertaal van Afrikaanssprekenden. Cultureel-institutionele activiteiten, zoals de uitgave van kinder- en jeugdliteratuur, de productie van volksalmanakken en verspreiding van geschiedenisboeken in het Afrikaans, hebben bijgedragen tot een groeiend taalbewustzijn. In de twintigste eeuw is de Afrikaanse Bijbelvertaling (1933), naar analogie met de Statenbijbel in de zeventiende eeuw voor het Nederlands, een belangrijk moment voor de standaardisering van het Afrikaans. Aan Zuid-Afrikaanse universitaire instellingen wordt vandaag al langer een nieuwe taalstrijd gevoerd. Het Afrikaans staat als wetenschapstaal onder toenemende druk en er zijn universiteitsbesturen die hoogstens nog een gedoogbeleid voeren met betrekking tot het Afrikaans als academische onderwijstaal. Zuid-Afrikaanse universiteitsbestuurders staan toe dat Afrikaans geleidelijk aan wordt uitgerangeerd als taal van tertiair onderwijs ten voordele van het Engels. Zelfs met de kennis dat méér dan zeven miljoen Zuid-Afrikanen Afrikaans of een variëteit van het Standaardafrikaans als moedertaal gebruiken en nog enkele miljoenen Afrikaans als hun tweede taal beschouwen wordt de verengelsing vastberaden en zelfs rücksichtslos doorgedrukt. Nog afgezien van de geringschatting van het Afrikaans als volwaardige taal van cultuur en wetenschap ontneemt de academische overheid miljoenen overwegend bruin- en swartmense de kans om hoogstaand universitair onderwijs in de eigen moedertaal te volgen.

De parallel met de positie van het Nederlands aan universiteiten in Nederland en België is niet eens zo opmerkelijk. Aan universiteiten in de Lage Landen wordt met twee snelheden het Nederlands gereduceerd tot een gedoogtaal. In het hoger onderwijs in Nederland worden almaar meer master- en ook een toenemend aantal bacheloropleidingen in het Engels aangeboden. In vele gevallen in een koetertaal die als academisch Engels geldt. Het gaat zelfs zo ver dat aan bepaalde Nederlandse universiteiten, indien de opleiding neerlandistiek überhaupt nog in stand wordt gehouden en niet is gereduceerd tot een amalgaam dat Cultural Studies heet, colleges over Nederlands(talig)e literatuur voor overwegend Nederlandse studenten in het Engels worden aangeboden. Zo een vaart loopt het (nog) niet aan Vlaamse universiteiten, hoewel er opleidingen en faculteiten zijn waar bijna uitsluitend in het Engels wordt gedoceerd. Er bestaat in het federale België een taalwetgeving en er zijn taalquota die de jongste tijd ter discussie worden gesteld. Voorlopig ziet het er niet naar uit dat master- en bacheloropleidingen aan Vlaamse universiteiten in toenemende mate worden verengelst. Al maken bestuurders zich weleens sterk dat er nog “marge” bestaat binnen de bestaande wetgeving en we ons maximum van Engelstalige opleidingen nog niet hebben bereikt. Het is kortom tijd dat ook in de Lage Landen de strijd voor het Nederlands als volwaardige wetenschapstaal wordt aangescherpt.

De afgelopen tijd publiceerde ik naar aanleiding van persberichten, die nauwelijks als taaldebat kunnen gelden, opiniestukken over de problematiek van het Nederlands in academia. Gezien de veronderstelde parallellie is het wellicht zinvol dat ik op uitnodiging van LitNet de bijdragen ter beschikking stel van een Afrikaanstalig lezerspubliek in Zuid-Afrika. In onderstaande teksten wijs ik op de historiek van het Nederlands aan mijn alma mater (Universiteit Gent), met name de verbeten (taal)strijd die vele voorgangers soms tegen heug en meug hebben moeten voeren en bijwijlen moesten bekopen met hun professionele academische toekomst. Ik heb het daarnaast over het “globish”, de verbastering van het Engels dat dezer dagen in onze auditoria hoogtij viert. Tot slot betreur ik de keuze voor het “globish” aan universiteiten in het Nederlandse taalgebied waar het merendeel van de studentenpopulatie Nederlandssprekend is. Wat sommigen “internationalisering” of “globalisering” noemen, komt in vele gevallen neer op taalverarming, ja zelfs een dedain ten aanzien van de eigen cultuurtaal, en het inperken van culturele diversiteit. Niet alle academisch onderwijs moet worden versmald tot een soort Engels. Een sprekend voorbeeld is het Erasmusprogramma voor studenten in de Europese Unie. Jongeren die een semester lang in Italië, Frankrijk of Duitsland studeren, doen dat om evidente redenen in het Italiaans, Frans respectievelijk Duits. Het is ondenkbaar dat studenten uit Gent of Amsterdam in Bologna, aan de Sorbonne in Parijs en in Heidelberg met anderstalige studiegenoten in het “globish” converseren. Laten we die voor eenieder verrijkende taal- en culturele diversiteit behouden – het interuniversitaire Erasmusprogramma is een mooi voorbeeld van culturele en intellectuele uitwisseling in een veelheid van talen. Taal, zo stel ik hieronder, is ook veel méér dan een communicatiemiddel, een medium voor uitwisseling van ideeën en bevindingen. Taal wordt in dat zogeheten taaldebat verengd tot een medium. Natuurlijk moeten universiteiten deelnemen aan het internationale discours binnen wetenschapsdisciplines die overwegend, maar niet uitsluitend, in het Engels plaatsvinden. En vanzelfsprekend moeten buitenlandse studenten in het Engels onderricht krijgen binnen onze gespecialiseerde opleidingen. Bestuurders moeten er zich evenwel ook van bewust zijn dat een universiteit verplichtingen heeft ten aanzien van de lokale omgeving of dus het taalgebied en de gemeenschap die erbij gebaat zijn. Al was het maar omdat veel gemeenschapsgeld naar het (hoger) onderwijs stroomt en de meeste gediplomeerden later wellicht een baan hebben in de eigen taalgemeenschap op lokaal niveau. Dat deze studenten eerst uitstekend (academisch) Nederlands moeten beheersen, naast andere talen, spreekt vanzelf. Alleen zijn onze bestuurders daar vandaag niet van overtuigd en wordt nogal snel de retoriek van de Shanghai Ranking, mondiale wetenschappelijke geloofwaardigheid en het belang van internationalisering bovengehaald. Er is méér dan dit.

Naar aanleiding van de (vice)rectorverkiezing aan mijn alma mater in april mag de discussie binnen de universitaire gemeenschap over de taal van het hoger onderwijs een strijdpunt zijn. Al maak ik mij weinig illusies.

  1. Academisch taaldebat en het historisch perspectief

Pro en contra

De toenemende verengelsing van het academisch onderwijs beroert de gemoederen. Overwegend  universitaire docenten mengen zich in het debat. Studenten, voor wie de colleges zijn bestemd, roeren zich vooralsnog weinig. Op 1 december 2016 publiceerde De Standaard een opiniestuk van Gita Deneckere, Bruno de Wever en Antoon Vrints, drie historici verbonden aan de Universiteit Gent, met de veelzeggende titel “Verengelsing maakt onderwijs slechter”. Enkele dagen later verscheen een reactie van de historica Magaly Rodriguez Garcia, werkzaam aan de KU Leuven, waarin het tegenovergestelde is betoogd: “Van meer Engels wordt je Nederlands beter”.

Op de wandelpaden van het Vlaamse academische landschap zijn deze en andere standpunten onderwerp van gesprek. Sommigen beweren dat de discussies over Engels als onderwijstaal niet meer dan achterhoedegevechten zijn. Master- en research-masteropleidingen, zo betogen zij, worden aan Nederlandse universiteiten in het Engels gedoceerd. En ook opleidingen aan Vlaamse academische instellingen hebben de deur al langer dan gisteren wagenwijd opengezet voor de hedendaagse wetenschappelijke lingua franca die het Engels is. Collega’s die niet overtuigd zijn van de flexibilisering in het taalbeleid van Vlaamse universiteiten vestigen de aandacht op de toenemende kloof tussen een academische elite (studenten en onderzoekers) én vele anderen die niet deelnemen aan het universitaire leven. Een universiteit wordt betoelaagd met veel gemeenschapsgeld, maar de participatie van de gemeenschap wordt bemoeilijkt door colleges in toenemende mate in het Engels aan te bieden. Daarenboven, zo stellen zij, voldoet de kennis van het Engels als doceertaal niet aan minimale vereisten. Er wordt dan al snel gesproken over steenkolenengels. Ondanks allerlei taaltests en de kwaliteitsbewaking waarvoor rectorale overheden garant staan. Het is dan nog maar de vraag of de Engelse taalvaardigheid van vele studenten voldoende is om op academisch niveau een specialisatieopleiding te volgen.

De Gentse geschiedkundigen wierpen in hun opiniërende bijdrage op dat het niet evident is te tornen aan de taalnorm. De voertaal van de Universiteit Gent is Nederlands. Buitenlandse onderzoekers krijgen vanaf hun aanwerving drie jaar de tijd een taalcursus te volgen en te slagen voor een test Nederlands. Er is geopperd de termijn te verlengen tot vijf jaar. De standpunten kunnen in De Standaard worden nagelezen. Het opiniestuk van Rodriguez Garcia staat daarenboven op de perspagina van KU Leuven.

Welsprekendheid en Cours de Littérature Flamande

De viering van tweehonderd jaar Universiteit Gent (1817-2017) biedt een uitgelezen kans zich te verdiepen in de rijke historie van de alma mater. UgentMemorie.be, de website van de vakgroep Geschiedenis die zich afficheert als “het virtuele geheugen van de UGent”, biedt onder meer een uitstekend gedocumenteerde inkijk in de geleverde taalstrijd. Al bij de oprichting van de universiteit, in de Hollandse tijd onder het gezag van koning Willem I, stond het Nederlands boven aan de agenda. Jarenlang hing een getekend portret in mijn kantoor op de Blandijnberg. De erfenis van mijn voorgangers laat een stijfdeftige, stuurse hooggeleerde zien die zelfzekerd voor zich uitstaart. De man heet Joannes Matthias Schrant en is een Amsterdamse priester en prediker die door Willem I is uitgenodigd in Gent Nederlandse landtaal en welsprekendheid te doceren. Dat was niet evident in die tijd. Nederlands werd in Vlaanderen niet gesproken. Frans en dialecten waren de omgangstalen voor respectievelijk de hogere en de lagere sociale klassen. De promotor van het Nederlands werd in Gent zelfs voorgedragen als de eerste rector. Bekende studenten van professor Schrant zijn Ferdinand Snellaert en ook Prudens van Duyse, auteur van het gedicht “Arm België, meizang” (1834) waaraan de mantra “De taal is gansch het volk” is ontleend.

Het geschiedverhaal dat zich de volgende twee eeuwen ontvouwt, laat zien hoeveel belang is gehecht aan het Nederlands als wetenschapstaal en als (moeder)taal van studie en letterkunde. In 1852 is het Taalminnend Studentengenootschap ’t Zal wel Gaan opgericht in het Gentse atheneum. Twee jaar later, zo meldt UGentMemorie, maakte de vereniging deel uit van de universiteit. Dit jaar vieren de vrijzinnige studenten van ’t Zal wel Gaan de honderdvijfenzestigste verjaardag. Daarmee is het de oudste studentenclub van de UGent. Bij die gelegenheid mocht ik spreken over de letterkundige bedrijvigheid die het Genootschap heeft gefaciliteerd. Het is dankzij de volharding van de vrijzinnige en liberale studentengroep, na de weigering van de toenmalige rector en uiteindelijk een parlementaire beslissing, dat de eerste colleges Nederlandse taal- en letterkunde in Gent zijn aangeboden. De eerste docenten zijn Jacob Heremans, oprichter van de vrijzinnige Heremanszonen en later ’t Zal wel Gaan, en de cultuurflamingant Constant Serrure. De eerste jaargang van de Cours de Littérature Flamande had plaats in 1854. Dat is meer dan honderdzestig jaar geleden.

Nog een jaartal. In 1930 wordt na vier decennia van verwoede taalstrijd de Gentse Hogeschool vernederlandst. De eerste rector van de eerste Nederlandstalige universiteit in België is August Vermeylen, gecoöpteerd socialistisch senator en culturele spilfiguur. In de loop van de jaren dertig worden alle academische opleidingen in Gent aangeboden in het Nederlands. Het is volgens UGentMemorie het resultaat van “veertig jaar bitsige strijd om hoger onderwijs in de volkstaal”. Aan het eind van dat decennium ontving Corneel Heymans, hoogleraar aan een Nederlandstalige onderwijs- en onderzoeksinstelling wanneer de dominante wetenschapstaal het Frans is, de Nobelprijs voor de Geneeskunde.

Nederlands als voertaal

De geschiedschrijving van de decennialange strijd voor het Nederlands als volwaardige wetenschapstaal, na de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830), is geen vodje papier. In de actuele discussie over een tegemoetkoming binnen het taalbeleid ten gunste van het Engels kan niet lichtzinnig worden voorbijgegaan aan het geanimeerde verhaal van de taalstrijd in een overwegend Franstalige wereld van wetenschap. De voertaal van de universiteit was tussen 1817 en 1830 Latijn, nadien een eeuwlang Frans.

Docenten die om welke reden dan ook vandaag geneigd zijn nogal makkelijk toe te geven aan de lokroep van het Engels, kunnen zich best informeren over de historiek van de instelling en de sociale inbedding van de universiteit waar ze werkzaam zijn. Dat geldt des te meer voor de neerlandistiek. Het vakgebied zelf heeft mee vormgegeven aan de instelling zoals ze vandaag bestaat. Schrant, Heremans en Serrure, later Fredericq, Vuylsteke en Vermeylen zijn maar enkele namen in dat verhaal. Natuurlijk moeten ook neerlandici, teneinde hun vakgebied op het internationale forum levensvatbaar te houden, in het Engels lezingen aanbieden en in peer reviewed tijdschriften publiceren. Het is al even onnatuurlijk en zelfs ondenkbaar aan mijn universiteit over Nederlandse literatuur te doceren in het Engels voor Vlaamse, Nederlandse en ook veel anderstalige buitenlandse studenten. Docenten die vandaag de neerlandistiek onder hun hoede hebben, mogen zich bewust zijn van de lange traditie waarin ze door het universiteitsbestuur verantwoordelijkheid toebedeeld kregen. Kennis van de geschiedenis van de neerlandistiek in Gent alsook van de woelige taalgeschiedenis van mijn alma mater kunnen maar beter tot het vormingspakket van docenten en ook studenten behoren. Geschiedenis is niet alleen een vakopleiding waar men ten behoeve van buitenlandse instroom almaar meer voor Engels als onderwijstaal opteert. Kennisneming van de universiteitsgeschiedenis kan managers, bestuurders, docenten en studenten ervan overtuigen dat er voorgangers zijn die voor het Nederlands als wetenschaps- en onderwijstaal een harde strijd hebben geleverd. Vooralsnog vang ik geen signalen op dat het universitaire taalbeleid drastisch wordt gewijzigd. Maar ik hoor ook almaar meer ruis. Misschien is het de ruis van een sluimerende wending, naar Nederlands academisch model, die mij niét alleen uit misplaatste nostalgie maar wel vanuit een taalbewustzijn naar het verleden laat teruggrijpen.

Is de taalregeling verouderd?

De vraag naar voldoende kennis van het Nederlands is geen zwaktebod, bijvoorbeeld uit angst voor het steenkolenengels. Een overgrote meerderheid van de afgestudeerde masters komt met het diploma terecht in een Nederlandssprekende professionele werkomgeving. Dat lijkt mij een voldoende reden om blijvend in te zetten op de Nederlandse taal op hoger-onderwijsniveau. De studenten van vandaag geven de fakkel door aan de kinderen van morgen. We kunnen ons maar beter bewust zijn van de implicaties die een versoepeling van de taalregeling met zich meebrengt. Laten we de voorstanders van de aanpassing altijd weer vragen naar steekhoudende argumenten en gedegen redenen. Van meer Nederlands wordt je Nederlands ook beter.

Met dank aan UGentMemorie en de bijdragen van Fien Danniau.

  1. Taaldebat en het hoger onderwijs

Op 2 maart 2017 maakte De Standaard in de bijdrage “N-VA [Nieuw-Vlaamse Alliantie, politieke party] tegen meer Engelstalige opleidingen” bekend dat de “Universiteit Gent [af wil] van de strikte regeltjes die Engelstalige opleidingen belemmeren” (http://www.standaard.be/cnt/dmf20170301_02758131). Naar verluidt wil het bestuur “meer autonomie” inzake taalbeleid en kunnen de taalnormen voor hoger onderwijs worden versoepeld. Aanleiding voor het persbericht is een advies van de VLOR, de Vlaamse Onderwijsraad, waarin “de afschaffing van die quota” wordt bepleit. De VLOR, waarin ook de hogere onderwijsinstellingen vertegenwoordigd zijn, toont zich met het advies weinig bewust van het verleden en houdt geen rekening met de taalcompetenties van het overgrote deel van het studentenpubliek aan Vlaamse universiteiten.

Taalquota

De quota bepalen dat 35% van de masteropleidingen en 6% van de bacheloropleidingen in een andere taal dan het Nederlands mogen worden aangeboden. Indien een Engelstalige opleiding bestaat, moet die strikt genomen minstens aan een andere universiteit ook in het Nederlands worden voorzien. Aan deze taalregeling wordt nu getornd. In tegenstelling tot de uitspraken van N-VA over de kwestie, zo meldt De Standaard, stelt het kabinet van Hilde Crevits, minister van onderwijs, dat het advies van de VLOR (nog) niet ter sprake kwam in de regering.

Enkele maanden geleden kwamen de taalvoorwaarden voor het hoger onderwijs al ter sprake. Het ging toen over de termijn waarbinnen anderstalige professoren de kans krijgen zich het Nederlands, de wettelijk bepaalde voertaal van de Universiteit Gent, eigen te maken en het getuigschrift Nederlandse taalvaardigheid niveau B2 te behalen. Nu is dat nog drie jaar, binnenkort is het een termijn van vijf jaar.

Het mag duidelijk zijn dat bestuurders van de Universiteit Gent, althans volgens de woordvoerder, ijveren voor een meer flexibele hantering van de taalnorm. Méér buitenlandse studenten die Nederlands-onkundig zijn moeten een opleiding kunnen volgen aan de alma mater en moedertaalsprekers Nederlands krijgen dankzij een Engelstalige specialisatieopleiding gemakkelijker toegang tot het internationale circuit van het vakgebied. Het zijn argumenten die de revue passeren.

Pro & contra

Er zijn pro’s en contra’s. De Raad voor de Nederlandse taal en letteren van de Taalunie stelde recent een rapport samen waarin aanbevelingen worden geformuleerd voor het “Nederlands als taal van wetenschap en hoger onderwijs” (september 2016). In de notitie van 26 pagina’s presenteert de Raad, het adviesorgaan van het Comité van Ministers in Nederland en Vlaanderen, een genuanceerde visie op het taalbeleid voor tertiair onderwijs in het Nederlandse taalgebied. In de Nieuwsbrief 5 (oktober 2016), met de titel “Niet alles Engels, please” en gepubliceerd in het online tijdschrift van de Taalunie Taalunie: bericht (http://taaluniebericht.org/artikel/taaltrends/niet-alles-engels-please), betoogt Reinhild Vandekerckhove (Universiteit Antwerpen en voorzitter van de Raad) dat er vooral geen kruistocht moet worden gevoerd tegen het Engels. Ik citeer: “Wij zien het belang van het Engels als internationale wetenschappelijke publicatietaal en het belang van het Engels voor de internationalisering van het hoger onderwijs. Maar dat volledige opleidingen zomaar verengelsen, vinden wij wel een punt van zorg. Vaak gebeurt het niet om weldoordachte redenen, maar vanuit commerciële overwegingen”.

Vooral het woordje “zomaar” springt in het oog, en natuurlijk ook de “commerciële overwegingen”. De door de VLOR voorgestelde en in de praktijk al enkele jaren ingezette versoepeling van de taalquota is in vele gevallen gebaseerd op weinig beredeneerde keuzes. We moeten inderdaad niet “zomaar” het hoger onderwijs verengelsen. Daarover moet goed worden nagedacht en het is van belang dat daarover een breed maatschappelijk debat wordt gevoerd. We zijn het aan de samenleving verplicht. Indien naast een Engelstalige opleiding in Vlaanderen altijd aan “een andere universiteit in Vlaanderen dezelfde studie grotendeels in het Nederlands” moet worden aangeboden, zo stelt de Vlaamse regelgeving, dan hangt daar een behoorlijk prijskaartje aan vast. Wie zal dat betalen? De economische reden mag geen aanleiding zijn om dan maar alles te verengelsen. Hoe ver gaat de versoepeling eigenlijk?

Cijfers en argumenten

Overigens komt de Raad van de Taalunie ook met cijfergegevens. De Standaard citeert in hetzelfde artikel CD&V-parlementslid [Christen-Democratisch en Vlaams, politieke party] Kathleen Helsen. Er is sprake van “1,85 procent van de bacheloropleidingen” die vandaag Engelstalig zijn “en 21,59 procent van de masters”. Indien de norm is bepaald op respectievelijk maximaal 6% en 35%, dan is er nog verengelsingsmarge. De cijfers komen inderdaad overeen met wat in de Nieuwsbrief van de Taalunie staat. Ter vergelijking: aan Nederlandse universiteiten wordt 66% van de masteropleidingen in het Nederlands aangeboden en 18% van de bacheloropleidingen (in de hogescholen respectievelijk 25% en 6%).

Het mag duidelijk zijn dat wie tornt aan de quota de deur openzet naar een groeiende verengelsing van het hoger onderwijs. Er zijn soms goede redenen om die stap te zetten – zo wijst een recente discussie uit die ik voerde met studenten van verschillende faculteiten aan de Universiteit Gent. Er zijn vakgebieden die sterk internationaal zijn georiënteerd en waarvoor de wetenschappelijke lingua franca het Engels is. Wie mondiaal wil meespelen op wetenschappelijk gebied, moet in het Engels publiceren en is gebaat bij een Engelstalige opleiding. Tegelijk mogen we de eigen moedertaal niet uit het oog verliezen. Ook in het Nederlands kan en moet gelijkwaardig (excellent) onderzoek plaatsvinden. Het academisch vertoog over een vakdiscipline kan en moet ook in het Nederlands worden gevoerd. De meeste gediplomeerden komen terecht op de arbeidsmarkt van ons taalgebied en moeten zich als universitairen uitstekend kunnen uitdrukken in het Nederlands, en ook de vakterminologie in de moedertaal beheersen. Het is niet een verhaal van “of-of” maar “en-en”.

Oproep

Ik roep de bevoegde universiteitsbestuurders, politici, professoren en studenten op in het licht van het taaldebat de Kroniek van de strijd voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit (Archief RUG) te lezen. Op instigatie van professor Karel de Clerck is in 1980, ter gelegenheid van de viering van de vernederlandsing van de Gentsche Hoogeschool (1930-1980), een bijzonder lezenswaardig panorama samengesteld waarin een eeuw van niet aflatende strijd voor een Vlaamse universiteit in Gent rijk is gedocumenteerd. Velen hebben zich na de Hollandse tijd, vanaf de onafhankelijkheid van België, tot de taalwetgeving van 1930 ingezet voor hoger onderwijs in het Nederlands. Die strijd is gevoerd in de overtuiging dat een cultuurgemeenschap en een universiteit zich niet moeten isoleren door te opteren voor eentalig moedertaalonderwijs. Zo genuanceerd waren de pleitbezorgers van een vernederlandste universiteit in vele gevallen wel.

Enkele maanden geleden, op 27 december 2016, stuurde ik de opleidingsverantwoordelijken de aanbevelingen van de Taalunie inzake “Nederlands als taal van wetenschap en hoger onderwijs” met het verzoek de leden van de opleiding daarover te informeren. Het rapport kan onderaan het Taalunie:bericht worden gedownload (http://taaluniebericht.org/artikel/taaltrends/niet-alles-engels-please). Daarmee is in zoverre ik dat weet nog niets gedaan. De eigen opleiding Taal- en Letterkunde is per definitie meertalig en het Nederlands is één van de bestudeerde talen op academisch niveau. Het taaldebat speelt in een talenopleiding misschien minder. Al klinkt dat nu zeer paradoxaal. Personeelsleden die in de opleiding actief zijn, mogen zich hopelijk meer betrokken en taalgevoelig noemen dan collega’s werkzaam in andere disciplines. Daarom ondersteun ik openlijk het initiatief van de collega’s van de vakgroep Geschiedenis die een debat organiseerden met als titel “Going English? Wie betaalt de rekening?” (http://www.ugentmemorie.be/nieuws/going-english-wie-betaalt-de-rekening). Verengelsing hoeft geen sluimerend of woekerend bestaan te leiden. Daarover is debat nodig.  Voorafgaand aan dat debat formuleerde ik mijn reserves bij het advies van de VLOR en roep ik op om met open vizier, niet partijpolitiek gestuurd, en ernstig na te denken over de consequenties van de geadviseerde versoepeling van de taalwetgeving.

Tot besluit citeer ik uit de Kroniek, het Belgische Staatsblad, van 16 april 1930, waarin het eerste artikel van de door koning Albert I ondertekende wet “betreffende het gebruik der talen aan de universiteit te Gent” is weergegeven: “Te rekenen van het academisch jaar 1930-1931, wordt het onderwijs, aan de universiteit te Gent in het Nederlandsch gegeven. Het Nederlandsch is de bestuurstaal van de universiteit.”

De verkiezing van de nieuwe rector en vicerector moet over veel gaan, maar wat mij betreft ook over taal. Er zijn faculteiten waar bijna alle opleidingen in het Engels worden gedoceerd en waar misschien nog maar weinig discussie bestaat over de administratieve, bestuurs- en vooral de onderrichtstaal. Overigens zullen niet alleen professoren maar ook studenten van de Universiteit Gent tijdens de verkiezing hun stem uitbrengen. Het is goed te beseffen dat aan onze alma mater in vele jaren van verfransing en dedain ten opzichte van het Nederlands culturele ontvoogding en taalbewustzijn gedurende meer dan een eeuw de inzet van een verbeten strijd zijn geweest. Een strijd die in 1930 is beslecht maar nu weer open is verklaard.

Kroniek van de strijd voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Karel de Clerck (red.), Archief R.U.G., Gent, 1980 en 1985 (tweede druk).

  1. De smalle mens van morgen?

Het is hier al gesteld: instellingen voor hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen voeren een taalbeleid dat almaar meer in de kaart speelt van het “globish”. Volgens criticasters rolt niet zozeer een golf van verengelsing door de universitaire auditoria, maar wordt het Engels verbasterd tot een weeskind van die prachtige Angelsaksische dichterstaal.

Aan Nederlandse universiteiten worden bacheloropleidingen en in toenemende mate masterspecialisaties aangeboden in de wetenschappelijke lingua franca van de wereld van vandaag. De Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) maakte enkele weken geleden een advies bekend en bepleit daarin de taalvaardigheid van studenten. Voor bestuurders is dit een aanmoediging om binnen de bestaande taalwetgeving méér academisch onderwijs in dat verderfelijke “globish” te voorzien.

Een van de misvattingen van bestuursleden en opleidingsverantwoordelijken is dat taal een medium is. Niets meer dan een vehikel om kennis over te dragen en met elkaar te praten. Bijgevolg is taal een nuttig instrument om meer buitenlandse studenten aan te trekken en een hogere plek te veroveren in de Shanghai Ranking.

Het spreekt voor zich dat professoren en studenten internationaal meespelen indien zij afdoende Engels beheersen en deelnemen aan het wetenschappelijk vertoog binnen hun vakgebied. Taal is dan inderdaad een instrument.

Behalve een communicatiemiddel is taal echter veel meer nog een manier van denken. Onze studenten zijn gebaat met meertaligheid, met de rijkdom van culturele diversiteit. Internationalisering impliceert niet alleen verengelsing. We zijn hoe we spreken en wat we zeggen. Daar horen nuances bij, er is zoiets als taalgevoeligheid. Wie aan een universiteit taalvaardigheid reduceert tot de beheersing van een medium begrijpt het verkeerd. Taal en cultuur zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De cultuurgemeenschap waarin de universiteit is gevestigd en waarin ze functioneert is geen verwaarloosbaar detail.

Hoger onderwijs moet ruimte laten voor specialisatie die in het Engels, en waarom niet Frans of Duits, kan verlopen. En in het Nederlands, in Europees perspectief een middelgrote taal. Onze moedertaal is rijkgeschakeerd. Niet alleen de poëzie in onze taal scheert internationaal hoge toppen. Ze maakt een fijnmazig discours binnen een wetenschapsdiscipline mogelijk. Elk jaar volgen meer dan honderd buitenlandse studenten, van de VS tot China en India, een zomercursus Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit Gent. Buiten het taalgebied zijn er méér studenten Nederlands dan aan universiteiten in Nederland en België. Blijkbaar is Nederlands een bijzonder boeiende taal die met verwondering en belangstelling wordt gestudeerd door duizenden wereldburgers.

Er zijn soms goede redenen om voor een Engelstalige opleiding te kiezen, maar de argumenten om een vak in een andere taal dan het Nederlands te doceren moeten dan wel inhoudelijk zijn, en niet puur gebaseerd op mogelijke toename van het aantal studenten. Vandaag merken we echter een lichtzinnige verspoeling van de taalregelgeving. Nederlands wordt als onderwijstaal, in Nederland meer dan in Vlaanderen, ter discussie gesteld. Bestuurders vergeten daarbij iets cruciaals: de universiteiten zijn het aan de samenleving verplicht, in onze contreien overwegend bestaande uit moedertaalsprekers Nederlands, een “return on investment” te geven. Ongelooflijk veel belastinggeld gaat naar hoger onderwijs. De maatschappij, waar het merendeel van de gediplomeerden aan de bak komt, verdient goed opgeleide masters die een uitstekende beheersing hebben van het Nederlands. Hoe rijm je de maatschappelijke verantwoordelijkheid van universiteiten met de taalkloof die door dezelfde instellingen wordt georganiseerd?

Kritische burgers hebben veel meer aan meertaligheid en culturele diversiteit. Slecht Engels behoort niet tot de beoogde competenties. Wij houden een pleidooi voor beter academisch Nederlands, meer literatuur in alle faculteiten. Wij geloven in het belang van taalbewustzijn en streven naar rijke persoonlijkheden. De keuze voor “globish” is in dat opzicht een zwaktebod.  Het is hoog tijd voor een rationeel en emotioneel taaldebat. Omdat globalisering niet zozeer verengelsing is maar respect voor en verdieping in meertaligheid en andere culturen.

Noot: twee bijdragen zijn inmiddels gepubliceerd als blog. “Academisch taaldebat en het historisch perspectief” is verschenen op de website van Knack Magazine: http://www.knack.be/nieuws/belgie/vraag-naar-hoger-onderwijs-in-het-nederlands-is-geen-zwaktebod-uit-angst-voor-steenkolenengels/article-opinion-798495.html (7 januari 2017). De opiniërende bijdrage “Taaldebat en het hoger onderwijs” was eerst te lezen op Neerlandistiek.nl en op het weblog van het Instituut voor Publieksgeschiedenis (Universiteit Gent):  http://www.ipg.ugent.be/nl/content/de-taalstrijd-weer-open-verklaard (7 maart 2017). De derde tekst is geschreven samen met Piet Gerbrandy,  universitair docent Klassiek en Middeleeuws Latijn aan de Universiteit van Amsterdam, en verschijnt eerlang in de Nederlandse landelijke krant NRC.

The post Taal- en culturele diversiteit in het universitair onderwijs appeared first on LitNet.

Tom Lanoye houdt passionele Hugo Clauslezing in Antwerpen

$
0
0

Behoud de Begeerte en Toneelhuis lieten zondagavond 19 maart Tom Lanoye aan het woord in de Bourlaschouwburg in Antwerpen. Aan de buitenkant prijken de borstbeelden van Racine, Molière en Corneille. Aan de binnenkant hield Tom Lanoye een diep doorleefde, passionele Hugo Clauslezing over Nelson Mandela, Zuid-Afrika en de complexe relatie met Vlaanderen.

Entreehal van de Bourlaschouwburg waar Tom Lanoye’s Hugo Clauslezing doorgaat. Gedurende anderhalf uur geeft hij een lezing, passioneel. Soms ment hij het ruim opgekomen publiek, jazeker, maar als geen ander redenaar slaagt hij erin om hals over kop de rust te doen weerkeren en de mensen diep achterover te laten leunen in hun rode, pluchen zetels.

Na 25 jaar van telkens maandenlange bezoeken is het Tom Lanoye nog niet gelukt om Zuid-Afrika te doorgronden. Hoe onwerkbaar ingewikkeld België ook mag zijn, het is niets in vergelijking met Zuid-Afrika, waar rassensegregatie tot het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw het officieel beleid bepaalde op ieder gebied. Uit Born a Crime, de autobiografie van de Zuid-Afrikaan Trevor Noah, die onlangs de bekende Amerikaanse satirische nieuwsshow The Daily Show overnam van Jon Stewart, blijkt dat de verdedigers apartheid durfden omschrijven als goed nabuurschap. De kunst van het wansmakelijke eufemisme is dus zeker niet uitgevonden door de adviseurs van Donald Trump.

De iconische foto’s van Mandela, door Maurice Boyer gemaakt in 1990 op het Ajaxbalkon van de Amsterdamse Stadsschouwburg, met op de achtergrond een uitzinnige mensenzee op het Leidseplein, spreken nog altijd sterk tot de verbeelding. Zulk volksfeest heeft zich na de vrijlating van Mandela niet afgespeeld in Vlaanderen. “Wij hadden onze hoge gasten vergast op datgene waar we het beste in zijn: een verstikkende golf van zwijgende, lichtjes geïrriteerde, minachtende, super beleefde, maar alsnog balsturige, gemakzuchtige apathie, moedwillige vergetelheid verpakt als goed fatsoen.” Waarom toch dat verschil tussen Amsterdam en Antwerpen? Tussen heel Nederland en gans Vlaanderen, zelfs tot op de dag van vandaag?

In Nederland mogen er dan veel bruggen, parken, pleinen, lanen, paden en straten naar Mandela zijn genaamd, zulk eerbetoon is de beroemdste Zuid-Afrikaan aller tijden niet te beurt gevallen in Vlaanderen. In Antwerpen zijn er in de loop der jaren verscheidene voorstellen tot straatnaamverandering ingediend, maar telkens zijn ze afgewezen. In 1986 wilde men twee straten omdopen naar Nelson Mandela- en Steve Bikostraat. Afgewezen. In 1989 wilde men de Transvaal-, Pretoria-, Botha- en Krugerstraat omvormen tot Soweto-, Sharpeville-, Biko- en Mandelastraat. Afgewezen. In 2007 wilde men de Krugerbrug een andere naam geven. Afgewezen. In 2009 het Krugerplein in Borgerhout. Afgewezen. Telkens met als motivatie dat er geen aantoonbare en specifieke link is met de stad. Nochtans valt er de laatste tijd een voorzichtige kentering te bespeuren. In Hasselt, Herentals, Koksijde, Kortrijk en Oostende heeft men het ondertussen goedgemaakt. Gent spant de kroon. Aan de nieuwe stadsbibliotheek De Krook is een Nelson Mandela-promenade, een Myriam Makebaplein en een Albertina Sisulu- en Steve Bikobrug.

Tom Lanoye, tevreden en voldaan na zijn lezing over Zuid-Afrika onder het waakzaam oog van de in 2008 overleden Hugo Claus, Vlaams dichter, schrijver, kunstschilder en filmmaker, meest bekroond auteur uit het Nederlands taalgebied.

Het research en de uitwerking van Martin Bossenbroeks De Boerenoorlog zijn overweldigend, maar het boek gaat voorbij aan de betrokkenheid en de steuncampagnes die zich in Vlaanderen ontbolsterden dankzij de Vlaamse beweging. Dit aspect verdient ongetwijfeld een afzonderlijke grondige historische analyse. In die Vlaamse sympathie zinderen in het politiek ontwakend Vlaanderen van bij het begin van de 20ste eeuw vier snaren mee, zo betoogt Lanoye.

Vooreerst herkende een deel zich in het verzet van de Zuid-Afrikaanse boeren tegen een imperiale grootmacht. De Vlaming werd verknecht door een andere grote speler op het wereldtoneel, de Franse cultuur en haar hegemonie in het officiële België.

Bovendien spraken die boeren toch min of meer Nederlands in een tijdvak waarin de leuze “de taal is gans het volk” opgang begon te maken. Zo kon Winston Churchill, die in de Tweede Boerenoorlog oorlogsverslaggever was geweest, maar op weinig steun rekenen wanneer hij op het einde van zijn politieke loopbaan als oorlogsvedette Antwerpen aandeed. In zijn Willem Elsschot-biografie beschrijft Vic van de Reijt dat de legendarische burgemeester Camille Huysmans aan de Vlaamse schrijver vroeg de hommage te schrijven, maar dat aanvankelijk weigerde. Pas nadat de burgemeester duidelijk had gemaakt dat er toch geregeld reclame-opdrachten van de stad uitgaan naar Alfons de Ridder [de schrijver achter het pseudoniem Willem Elsschot], hapte deze toe. Het resultaat was maar mager. De hommage was zo kort en zo ironisch droog dat ze even goed een aanbeveling zou kunnen zijn van Boorman van het Wereldtijdschrift. Churchill verliet Antwerpen na een nietszeggende speech, met een inktpot als geschenk en aan een verafgelegen dok die met de auto amper te bereiken is, werd zijn naam gegeven.

Vervolgens is na de oorlog een deel van de Vlaamse collaborateurs niet alleen vertrokken naar Buenos Aires maar ook naar Zuid-Afrika, waar zij hechte banden smeedden met extreemrechtse organisaties uit het Afrikaner broedervolk.

Ten slotte vermeldt Tom Lanoye als verklarende factor het feit dat met de komst van de Koude Oorlog, die grosso modo samenvalt met de oprichting van het apartheidsregime in 1948, de strijd tegen het communisme in een stroomversnelling kwam. Het meest opvallende apartheidsorgaan in Vlaanderen was Protea, een lobbymachine die in 1977 werd opgericht kort na de revoltes en de bloedige repressie in Soweto, met als doel objectieve informatie te verschaffen over Zuid-Afrika en het land te beschermen tegen de communistische bedreiging. In 1972 kwam Het huis van Mama Pondo van Aster Berkhof uit. De auteur (overigens mijn begeesterende docent Engels in die periode) had er drie jaar aan geschreven na een reis door Zuidelijk Afrika. De roman is een aangrijpende politieke aanklacht tegen de onderdrukking van de zwarte families die in Sophiatown, een supergemengde wijk nabij Johannesburg, wonen en uitgedreven worden. In Vlaanderen was de ontvangst van het boek uitgesproken positief, maar toch meenden sommige recensenten dat er een loopje wordt genomen met de waarheid. In de wijk komt er later nieuwe behuizing voor blanken. Sophiatown wordt Triomf. Is het de ironie van het lot dat de blanke inwijkelingen jaren later de verpauperde Afrikaners van Triomf zijn geworden? Marlene van Niekerk schrijft er een beklijvend boek over, onder de titel Triomf gepubliceerd in 1994. De werkelijkheid tart alle verbeelding.

Bourlaschouwburg in Antwerpen. Laatste zondag met wintertijd. Je merkt aan het gezellig gekibbel van het ruim opgekomen publiek dat de lente in het bloed zit. De neoclassicistische schouwburg werd in 1827 ontworpen door stadsarchitect Pierre Bruno Bourla, de bouw werd in 1834 voltooid. Vandaag vormt de schouwburg het schitterende decor voor de Hugo Clauslezing door Tom Lanoye.

Tom Lanoye sluit zoetjes af. “Ik wil al geen straat of plein meer in Antwerpen. Ik wil iets veel fundamentelers, kennis en besef, of wat in het Engels awareness heet. Het is het tegendeel van wegmoffelen door te blijven zwijgen, ontkennen en de andere kant op te kijken. Voor ons, Vlamingen, Antwerpenaars, sinjoren, wil ik eerst in ons vernieuwd Paleis van Schone Kunsten een spetterende Rubenstentoonstelling. Maar pal daarna een interactieve expo over ons verleden in den vreemde, één die kan concurreren met de tentoonstellingen in andere wereldsteden.”

  • Foto’s: Herman Meulemans
  • Foto van Tom Lanoye: Naomi Bruwer

Geef je ogen de kost: www.mauriceboyer.com. Maurice Boyer is de fotograaf van de iconische foto’s van Mandela op het balkon van de Stadsschouwburg Amsterdam in 1990 kort na zijn vrijlating. De meest impressionante foto prijkt nu ook aan de gevel van het Rijksmuseum bij gelegenheid van de tentoonstelling Goede Hoop. Zuid-Afrika en Nederland vanaf 1600.

Greep uit de begeleidende muziek: Hugh Masekela, Stimela (steenkooltrein)

The post Tom Lanoye houdt passionele Hugo Clauslezing in Antwerpen appeared first on LitNet.

Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 5

$
0
0

Twee Suid-Afrikaanse musikante, Annari Breed en DuPreez Strauss, het pas op hul eerste Europese toer vertrek met die doel om Afrikaanse musiek en die groeiende ondersteuning van Suid-Afrikaanse kuns en kultuur in België en Nederland te vier.

Breed en Strauss het op 1 Maart na Vlaandere en Nederland vertrek vir ’n reeks optredes om ’n passie vir Afrikaanse musiek in die buiteland te bevorder. Hul deel hul eksklusiewe dagboekinskrywings met LitNet.

Lees nog inskrywings hier.


 

Skoolbesoek – Maasmechelen: Deel 1

Geskryf op Vrydag 10 Maart in Brussel, België

Ná ons vertoning in Genk kuier en klets ons tot die vroeë oggendure met ons gashere en -vrouens asof ons ou vriende is (hoewel ons hulle maar nog net 10 ure lank ken!). Annari moet by Guy-hulle oornag en ek, drie huise af in die straat, by Nico-hulle. Die aand eindig met ’n rasend honger Annari wat kaalvoet in die koue, soos Racheltjie de Beer waaroor sy in een van haar liedjies sing, hardloop na my huis om ’n oorblytoebroodjie te kom gryp wat met liefde in ons kleedkamers geplaas was vóór ons optrede.

Vroeg die volgende oggend is ons weer uit die vere – dis die dag van ons skoolbesoek aan Campus Helix in Maasmechelen.

Maar eers, natuurlik, word daar weer ’n reusagtige buffet uitgelê vir ontbyt – sjampanje, maklik ses verkillende vleissoorte, selfs meer kase, en omelette gemaak van vars eiers wat die oggend gelê was deur Nico-hulle se “kipjes” agter in hulle tuin.

In die vele gesprekke om die ontbyttafel bespreek ons onder meer die radikale verskille in statistieke tussen Suid-Afrika en België: werkloosheidsyfers verskil hemelsbreed, lewensverwagting verskil byna 40 jaar, geweld teen vroue is skokkend hoër in ons vaderland as hier. En uiteindelik kom ons uit by die vraag: Hoe kry Europa dit reg om oënskynlik “beter” te wees in soveel opsigte?

Ek en Annari kan maar net ons koppe skud by die gedagte aan wat mens kan vermag oor honderde jare wanneer ’n hele bevolking byna elke dag bedreig word deur verkluiming indien hulle nie daadwerklik iets gaan dóén om hul lewens te verbeter nie: Belgiese boere moes deur die eeue heen heel winter lank houtvure laat brand om water te kook wat in ondergrondse pype vloei om die grond op te warm waarin hulle bleek “witloof”-plantjies moet groei, anders sou daar nooit ’n oes wees nie! Afrika is in vergelyking hiermee die land van absolute melk en heuning – hy gee grondstowwe en gewasse so mildelik dat dit maklik is om te dink dit kon vir ewig aanhou. Maar natuurlik kan selfs ons oorvloedryke, geliefde vasteland nie ongeskend bly teen die tempo waarteen die bevolking daar groei nie.

Europa is nie perfek nie. Ek is terdeë bewus van die oorloë, kolonialistiese uitbuiting en ander verskikkings waarvoor Europeërs deur die geskiedenis verantwoordelik was. Maar een ding is seker: mag die hele wêreld hier ’n lessie kom leer oor harde werk, vasberadenheid en onwrikbare toewyding tot vooruitgang.

Ná ontbyt neem Guy ons na die skool waaraan hy verbonde was vanaf die sewentigerjare tot sy aftrede vier jaar gelede – hy is duidelik erg trots op hierdie instansie waaraan hy byna sy hele beroepslewe gewy het – en met reg: die pragtige skoolgebou uit die vroeë 1900’s, met sy talle nuwe aanbouings en uitbreidings, laat voorwaar my en Annari se monde oophang – ons kan nie uitgepraat raak oor hoe verstommend baie geld en mannekrag België het om te spandeer aan uitstekende opvoeding, sosiale-ondersteuningsprogramme, die kunste en biblioteke nie. Wanneer ’n gemeenskap verby die punt is om hom te bekommer oor hongersnood, kan hy hom natuurlik begin bemoei met “hoër” behoeftes. Ek kan nie anders as om ’n skietgebedjie op te stuur nie dat Afrika tog ook hier sal uitkom eendag …

Ons word met ’n nou stel trappe vele vloere opgeneem tot by die ouditorium bo in die dak van die skool se hoofgebou, en ons groep skoliere daag op. Ek noem nogal aan Annari dat ek byna meer gespanne is as voor ’n verhoogoptrede – sê nou maar hierdie jongmense stel eenvoudig glad nie belang daarin om met ons te gesels oor Afrikaans en Suid-Afrika nie?

Ons word ’n mikrofoon in die hand gestop. Ek maak keel skoon. Jy kan ’n speld hoor val …

Word vervolg

Voor die imposante hoofgebou van Campus Helix

Die pragtige kapel by Campus Helix wat deesdae nie meer vir godsdienstige byeenkomste gebruik word nie

Die trappe by Campus Helix herinner aan Hogwarts!

The post Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 5 appeared first on LitNet.


Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 6

$
0
0

Twee Suid-Afrikaanse musikante, Annari Breed en DuPreez Strauss, het pas op hul eerste Europese toer vertrek met die doel om Afrikaanse musiek en die groeiende ondersteuning van Suid-Afrikaanse kuns en kultuur in België en Nederland te vier.

Breed en Strauss het op 1 Maart na Vlaandere en Nederland vertrek vir ’n reeks optredes om ’n passie vir Afrikaanse musiek in die buiteland te bevorder. Hul deel hul eksklusiewe dagboekinskrywings met LitNet.

Lees nog inskrywings hier.


 

Skoolbesoek – Campus de Helix in Maasmechelen: Deel 2

Geskryf in Ghent op Woensdag 15 Maart 2017

Soos vervolg uit DuPreez se die vorige inskrywing.

Voor my en Annari sit ’n groep van ongeveer 60 Belgiese tieners en ek besef waar my effense stresaanval vandaan kom: my enigste vorige ervaring met tieners in Europa was toe ek jare gelede ’n musiekonderwyser was by verskeie skole in Londen. Die kinders was onhebbelik, ongemanierd en het nooit enige belangstelling getoon daarin om nuwe dinge te leer nie. Ek het my kort loopbaan as onderwyser beëindig die dag toe een kind ’n ander een met ’n mes bygekom het voor my klaskamer.

Ek weet niks van hierdie Belgiese kinders af nie. En ek weet amper niks oor of hulle enige konsep het van Afrikaans of Suid-Afrika nie.

“Haal asem en begin bloot eerlik en stadig,” sê ek vir myself.

Ek val in met ’n klein beskrywinkie van wat Afrikaans is: ’n taal soortgelyk aan Nederlands wat deur ’n paar miljoen mense gepraat word aan die suidpunt van Afrika.

Ek onderbreek myself vir ’n oomblik om te vra of hulle my Afrikaans verstaan. En tot my verbasing kry ek tog ’n reaksie uit die gehoor: “Ja, so 80%.”

Effe verlig begin ek om te verduidelik wat die verskil is tussen “Afrikaans”, ’n “Afrikaner”, ’n “Afrikaanse” en ’n “Suid-Afrikaner”. Ek weet hierdie konsepte is effe hoërgraad, maar dit het my opgeval hoe byna al die Vlaminge wat ek al ontmoet het, hul byvoeglike naamwoorde effens verkeerd het wanneer dit kom by ons taal en bevolkingsgroep: dikwels word daar na ons taal verwys as “Zuidafrikaans”, en hulle gebruik “Afrikaans” as ’n byvoeglike naamwoord vir enigiets wat uit Afrika kom, byvoorbeeld “De Afrikaanse natuurschoon” of “het Afrikaanse continent”. Ek het selfs al op Nederlandse Wikipedia gesien dat daar gepraat word van “De Afrikaanse staten” wanneer hulle oor die lande in Afrika praat.

Ek besef dadelik dat ek ver bo-oor hierdie kinders se koppe praat. Maar ek kom van ’n land waar daar soveel betekenis geheg word aan die verskil tussen ’n “Afrikaan”, ’n “Afrikaner” en ’n “Afrikaanse”!

Eweneens moes baie Vlaminge my al ’n hele paar keer korrigeer wanneer ek dinge kwytraak oor die “Vlaamse taal”: daar is nie so ’n ding nie! Die Vlaminge wat in die streek Vlaandere woon, praat Nederlands, of miskien ’n Vlaamse dialek van Nederlands, maar Vlaams as taal of Vlaandere as land bestaan nie.

En soos ek praat, besef ek dat ek nie eintlik deur die lewe wil gaan liggeraak oor hoe presies ek beskryf word nie, en wat al die eeue van bagasie is wat saamgesleep word deur elke term oor my, my taal, my volk of my land nie. My persoonlikheid is eenvoudig nie so nie. Dit het dalk iets te make met hoe ek dikwels wegskram van politiek af. My oortuiging was nog altyd, so lank as wat ek kan onthou, dat die Afrikaner eenvoudig te veel van ’n kanniedoodgees het om toe te laat dat ’n bietjie onderdrukking hom en sy taal gaan laat uitsterf. Oral waar ek kyk, sien ek meer en sterker Afrikaanse kultuur, musiek en kunstefeeste as ooit tevore! Dit maak nie saak wat die aanslae van buite is nie – binne-in myself en die meeste Afrikaners wat ek ken, is daar ’n brandende gevoel van selfbehoud wat altyd sal beteken dat ons ons taal en kultuur sal bedryf – en ’n taal wat gebruik word, is ’n taal wat leef en groei.

Op daardie oomblik kom ’n draaipunt in ons gesprek met die Belgiese tieners voor my, soos ek besluit om van ratte te verwissel na ’n trant in ligter luim. Ek vra of enigiemand in die klas iets weet van Suid-Afrika; en kan jy glo – daar agter gaan ’n hand op wat uitskree “braai!”. Met groot trots begin ek vertel van Nasionale Braaidag wat ons hele Suid-Afrikaanse nasie saamsnoer elke jaar op ’n dag wat oorspronklik baie anderse politieke konnotasies gehad het.

Nog ’n hand gaan op en roep “biltong!”. En my bors swel van trots – kyk, as daar nou een ding is waarvoor my volkie maar wêreldberoemd mag wees, dan is dit biltong.

Ek is skoon verlig en effens verwonderd dat die eerste ding wat hierdie kinders uitgeskree het, nié “apartheid!” was nie. Dit gee my hoop …

DuPreez en Annari gesels met tieners oor Afrikaans en Suid-Afrika.

Foto deur Guy Willems vir die plaaslike nuusblad Het Belang Van Limburg oor Annari en DuPreez se skoolbesoek

Hoofgebou: Campus de Helix

The post Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 6 appeared first on LitNet.

Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 7

$
0
0

Twee Suid-Afrikaanse musikante, Annari Breed en DuPreez Strauss, het pas op hul eerste Europese toer vertrek met die doel om Afrikaanse musiek en die groeiende ondersteuning van Suid-Afrikaanse kuns en kultuur in België en Nederland te vier.

Breed en Strauss het op 1 Maart na Vlaandere en Nederland vertrek vir ’n reeks optredes om ’n passie vir Afrikaanse musiek in die buiteland te bevorder. Hul deel hul eksklusiewe dagboekinskrywings met LitNet.

Lees nog inskrywings hier.


 

Geskryf 10 Maart 2017

Ons word weer in gietende reën iewers afgelaai deur Hubert, ons drywer/organiseerder/poetsbakker en vriend. 

Hierdie keer by Genk se Schouwburg. Dit is 8 Maart en dit is die lokaal vir ons optrede vanaand.

Alles van nou af is haarfyn en tot op die minuut beplan. Ek het twee weke gelede reeds ’n “draaiboek” van Guy Willems per e-pos ontvang wat as volg begin:

Arriveer station om 13:32
Stap na Schouwburg: 13:35
Begin met klanktoets: 13:45.

Nou gooi ek die appelkar om deur per motor te arriveer in plaas van per trein.

Ek noem dit toe ons aanland en Guy lag-sê: “Zolang het maar niet weer gebeurt.” Hy dink ek dink hy maak ’n grap, maar ek weet hy is eintlik ernstig.

Hier gebeur dinge volgens ’n plan en ’n struktuur en jy wandel nie van hierdie pad af nie. Ek wil my verstout om te sê dat daar minstens 50% meer padreëls is as in Suid-Afrika.

En dat minstens 99,9% van die padgebruikers hierdie reëls nakom.

Jy loop op die grys deel van die sypaadjie, nié op die rooi deel nie. Dié is vir fietsryers. Alles goed en wel tot jy met twee sleeptasse op pad is en iemand jou byna in die blomtuin in loop omdat hy nooit as te nimmer sy voet in ’n fietsrybaan gaan sit nie. Al is daar geen fiets in sig nie.

Of die 100 euro boete wat jy kry as jy enige herwinbare materiaal in jou algemene rommel sou insteek. (Ek kon nog nie uitvind hoe weet die rommelmanne dit is juis jý wat die sondebok is nie. Wanneer ek vra, kry ek ’n verkreukelde voorkop as antwoord. So asof die vraag nog nooit by hulle opgekom het nie. Jy dóén dit bloot.)

Ek voel myself aan bande gelê, maar moet toegee dat as reëls en regulasies meer “kreatief” aangepak sou word soos tuis, sou hier moontlik chaos ontstaan het. Soveel mense op so ’n klein stukkie aarde! Verder is ek nie seker of jy die ongelooflike welstand van die bevolking hier in Vlaandere sou kon verklaar indien jy hulle werksetiek en hulle liefde vir vorm en struktuur sou ignoreer nie. 

Terug by die stadschouwburg in Genk. Ons word na ons aantrekkamers vergesel en ontmoet Kris Mondelaers, die klankman. Ek het ’n sterk voorliefde vir klankingenieurs. Hulle is doeners, nie praters nie. Stil-stil laat hulle jou mooier lyk en klink.

Guy wys ons die gedrukte program wat hy ontwerp het. Hy het vier van my liedjies in Nederlands vertaal. Ek kry byna trane in my oë. Dinge wat met soveel sorg gedoen word, beweeg my.

DuPreez Strauss en Guy Willemse

Klanktoets in Genk

Na die klanktoets gaan eet ons almal saam. (Ons is nou “voor skedule”. Alreeds 15:33 klaar, in plaas van die 15:45 wat daarvoor ingeteken staan! Ons moet 16:00 “begin eten”.) Nico Stassen, ’n man met ooglopende entoesiasme, vertel my dat Genk die mees geïntegreerde stad in die ganse Europa is. Daar is nie ’n enkele woonbuurt wat uit ’n meerderheid van enige kultuurgroep bestaan nie. Tog is 54% van die populasie nie van Vlaamse afkoms nie, maar van 85 verskillende nasionaliteite! Almal woon saam, doen inkopies saam, gaan saam skool. Ek vra hom hoe op aarde hulle dit reggekry het. Dit help dat Genk so ’n jong stad is, hoor ek. Maar ek kan niks meer uitvis nie. (Na die tyd het ek probeer om feite na te gaan op die internet, maar dit blyk onmoontlik te wees. Ek wonder of ek myself nou in een of ander polities inkorrekte sfeer beleef. Integrasie is op almal se agenda, maar hoe meet jy dit werklik? Dit lyk vir my maar na ’n subjektiewe besigheid.)

Na ete gaan ek en DuPreez gou saam met Bert Smeets, ’n afgetrede filosoof, by die enorme stadsbiblioteek in. Daar is 50 miljoen euro aan hierdie gebou/instansie bestee. As jy so kyk na die geboë glas en die luukse oop ruimte wat van dak na plafon oor meer as vier verdiepings strek, is dit nie moeilik om uit te werk dat kultuur en opleiding hoog op hierdie stad se agenda staan nie.

Ek kry ’n knop in my keel wanneer ek my laaste besoek aan Wierdapark se bibliotekie in Centurion onthou. 

Soos DuPreez tereg uitwys: wanneer jy jou nie meer hoef te bekommer oor hongersnood nie, beweeg jy nogal vinnig op teen Maslow se piramide uit.

Genk se 50 miljoen euro stadsbiblioteek

Bert vertel my hy is nou gepensioneerd, maar gee graag klas by die gemeenskapskollege vir volwassenes. Dit val ons op. Pensionarisse wat deur die bank terugstoot in hulle gemeenskap in. En hoe gesond hulle daar uitsien terwyl hulle dit doen. (België se nasionale gesondheidsdiens is een van die beste diensverskaffers in Europa.) Sommige van hulle is voltyds besig met liefdadigheidswerk. Dit is grootliks hierdie terugstoot in die universum in wat my en DuPreez tot hier in Vlaandere gebring het. Hulle is vol passie vir ons taal en wil dit graag met almal deel en doen wat gedoen moet word om al die klippe uit ons pad te stoot.

DuPreez en Annari net voor die optrede in Genk

Die vertoning die aand is ongelooflik.

Dit voel weer eens vir my asof ek deur die gehoor gedra word. Gewillig spits ore om my Afrikaans op te vang en te probeer verstaan.

Ek het onlangs een van my liedjies, “Wiegeliedjie”, se lirieke verander as gevolg van ’n insident wat oor my pad gekom het.

8 Maart, die dag van die optrede, was Vrouedag. Toe ek ter inleiding vir die gehoor vertel dat die syfers van geweld teen vrouens in Suid-Afrika 10% hoër is as die wêreldgemiddeld van 35%, hoor ek ’n duidelike asem-intrek.  

Na die tyd sal ’n vrou met dikgehuilde oë die CD na my toe aanskuif om te teken. Sy kan nie praat nie.

Hoe gebeur dit dat hierdie mense, wat 50% van ons lirieke nie kan verstaan nie, so geraak word deur die musiek?

Na die optrede is daar weer ’n geleentheid om met die gehoorlede te praat. Dieselfde as wat in Tervuren gebeur het, gebeur hier. Almal kom met verhale oor kuiers in Suid-Afrika, of ander bande met Afrikaans. Of hulle kom net hande skud en sê hoe “‘leuk” (mooi/lekker) vind hulle dit om Afrikaans te hoor.

Teen drie-uur die oggend is ek skeeloog van moeg. Ten einde laas is die wynbottels en jenewerglasies leeg en sê ek nag vir Guy en Lut, my gasheer en -vrou.

Vier ure later moet ons weer op om by Nico en sy vrou, Mariëtte, ontbyt te eet ten einde betyds by die skool in Maasmechelen te wees vir ons praatjie met die “jeug”.

Annari en DuPreez by Campus de Helix

DuPreez ter voorbereiding in die lokaal voor die studente opdaag

Toe die tieners voor ons sit, verstaan ek meteens hoekom DuPreez so benoud was.

My mond is droog. Ek het vae, mooi ideale gekoester van ’n diep en intelligente uitwisseling van idees tussen ons, maar hoe dóén ons dit?

Ek duik by die diep kant in. Ek vra of hulle in België gaan aanbly na matrikulasie.

Ek vra hulle hoe ’n groot deel hulle dink hulle taal uitmaak van hulle identiteit. 

Die verstarde uitdrukkings voor my laat my woorde soos droë kluitjies vassit in my keel.

DuPreez sien hy moet nou red wat te redde is en die situasie word met sy tong-in-die-kies-vertellings skielik ligter. Sy persoonlikheid trek ons almal uit die diepe stilte en hy kry dit reg om die tieners te laat práát.

Biltong, braaivleis ... ek is dankbaar vir die reddingsboot.

Guy het vir almal een van ons programme uitgedeel van gisteraand se vertoning, met die Nederlandse vertalings van my liedjies daarin. Hy speel “Skatlam” op die klankstelsel en daar is nie één énkele tiener wie se hoof nie aandagtig gebuig is oor die lirieke nie.

Ek wonder stilletjies of daar ’n toets gaan wees na die tyd waarvan ons nie weet nie.

Maar nee, dit is die musiek wat hulle hier bind.

Een meisie heel agter in die linkerkantste hoek kyk skielik op na my. Dit is tydens die refrein se derde herhaling wat sy my in die oë kyk en begin glimlag. Sy het gesnap waaroor hierdie lied gaan en dit is asof daar ’n lig aangeskakel is.

Hoe ongelooflik om dit te sien gebeur!

Die verligting wat deur my spoel, is oorweldigend.

Dit was maar net my invalshoek wat verkeerd was.

Guy Willems se vertaling van "Skatlam"

Die gedagte staan helder voor my: “Annari? Kan jy asseblief vir my terugdink na toe jy 16 was? Jy wou alleen maar Engels leer praat sonder ’n Afrikaner-aksent en ’n wêreldburger raak so gou as jou voete jou by die klaskamer kon uitdra! Jy het beslis nie nagedink oor jou taal-identiteit-verwantskap nie!”

Ek het niemand of niks “verloor” nie.  My taal is nie besig om te sterf nie. Ek hoef nie histeries te raak net omdat ons gehoor tot dusver meestal bo 50 jaar oud was nie.

Ek moet alleen maar terugkeer na die musiek toe en die filosofering oor my taal los vir dies waarvoor dit op hierdie stadium belangrik is.

Meer doen, meer lééf en minder daaroor práát.

Dit is nie gepas op hierdie stadium vir die lieflike, jong gesigte voor my om te wroeg oor hulle taal en hulle selfbehoud nie.

Vir nou is die musiek genoeg.

The post Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 7 appeared first on LitNet.

Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 8

$
0
0

Twee Suid-Afrikaanse musikante, Annari Breed en DuPreez Strauss, het pas op hul eerste Europese toer vertrek met die doel om Afrikaanse musiek en die groeiende ondersteuning van Suid-Afrikaanse kuns en kultuur in België en Nederland te vier.

Breed en Strauss het op 1 Maart na Vlaandere en Nederland vertrek vir ’n reeks optredes om ’n passie vir Afrikaanse musiek in die buiteland te bevorder. Hul deel hul eksklusiewe dagboekinskrywings met LitNet.

Lees nog inskrywings hier.


Besoek aan Brussel

Geskryf in Tervuren op Donderdag 16 Maart 2017

Ná ons skoolbesoek in Maasmechelen gaan ek, dik verkoue, vir drie daggies na Brussel. Annari sou saamgegaan het, maar is net so verkoue en besluit om eerder te gaan rus en haar stem terug te kry voor ons volgende optrede, in Lokeren.

In Brussel kom ek aan voor die deur van Dorothee en Naz, twee meestersgraadstudente wat die dakkamer in hul woonstel uitverhuur aan reisigers soos ek. Ek klop aan die deur en die eienaar van die gebou, ’n lang, uitgerekte man met prominente vertikale grys plooie langs sy mond, maak oop. Hy is dadelik hoogs geaffronteerd met die feit dat ek hom nie in Frans aanspreek nie en slaan summier die deur in my gesig toe.

En ek dog – sjoe. Ja-nee, ek was gewaarsku (deur sommige Vlaminge!) oor die verskil tussen Franstaliges en Nederlandstaliges. Miskien beskou laasgenoemde my bloot as een van hulle, en die Franse nié. Maar genugtig – ek is darem glad nie so grootgemaak om kwaad te wees vir enigiemand wat nie my moedertaal met my kan praat nie.

Gestrand op die sypaadjie, drentel ek na die naaste kroeg vir ’n lang koue Belgiese bier, en meer belangrik, wi-fi sodat ek vir Dorothee ’n boodskap kan stuur. Sy is heel verskonend en kom in die pad afgestap om my in die kroeg te kom haal en te neem na veiligheid, verby die gebou-eienaar se voordeur. Ons raak dadelik lekker aan die gesels en sy vertel hoe sy en haar woonstelmaat mekaar ontmoet het by die skool waar hulle entrepreneurkunde studeer. Dorothee is van Oostenryk en Naz is van Turkye – dis vir my pragtig hoe hierdie twee beste vriendinne land en sand (tot 3-uur daardie nag!) gesels in beide se tweede taal: Engels. En ek klets natuurlik saam in Engels, aangesien my Duits en Turks redelik baie aan die verbeelding oorlaat.

Ek het geen probleem daarmee om oor te slaan na ’n ander taal ten einde myself verstaanbaar te maak nie. Ek voel selde asof my “reg” of “plig” om my moedertaal af te dwing op enigiemand anders, my taal hoegenaamd tot voordeel kan wees. Ek stel persoonlike kontak en wedersydse aanvaarding tussen mense baie hoër op prys: nadat ek, Dorothee en Naz mekaar leer ken het in Engels, is die natuurlike uitvloeisel daarvan dat ons tog ook ’n belangstelling sal ontwikkel vir mekaar se kulture en tale.

En so gebeur dit toe ook: oor die volgende drie dae leer ek baie oor Dorothee se land en tuisdorp Wenen, terwyl ek en Naz verstom kyk na haar foto’s van gemaskerde balle in kastele waar derduisende Oostenrykers trots saamwals op dit waarop hulle miskien die trotsste is van alles: die musiek van al hul wêreldberoemde komponiste.

Die volgende dag is dit Naz wat aanbied om my op die bus te neem tot in die middelpunt van Brussel, omdat sy op pad is na ’n inkopiesentrum om marknavorsing te gaan doen vir ’n besigheidsidee wat sy ontwikkel as deel van haar meestersgraad. Op die bus vertel sy vir my van haar interessante gewaarwordinge toe sy as Turkse meisie die eerste keer in Europa kom woon het: Sy het grootgeword met ’n idee wat in haar kop ingeprent was dat Europa en Europeërs eenvoudig verhewe is bo alle ander lande en volke. Sy erken aan my dat sy daardie propaganda nooit bevraagteken het, totdat sy self in Europa kom woon het, en begin sien het dat, selfs met al die ongelooflike dinge wat Europa bereik en opgebou het, hulle hoegenaamd nie noodwendig “beter opgevoed”, “slimmer”, “belangriker” of “verhewe” is nie! Ons lag oor hoe styf sekere Europeërs kan wees in vergelyking met die meeste Turke; oor hoe menslikheid en meegevoel dikwels aan die agterste speen moet suig in Europa, sodat dinge soos produktiwiteit, vooruitgang en rykdom voorrang kan geniet.

Terwyl ek daardie middag langtand eet aan ’n bleek R300-hamburger, dink ek aan hoe ek, net soos Naz, al hierdie Eurosentrisme onvoorwaardelik geglo het deur die grootste deel van my lewe. Ek dink aan al die wonderlike dinge wat Afrika en Afrikaners is, wat heeltemal anders is as Europa en Europeërs. En ek dank my sterre dat ek ’n Afrikaner is – dat al die probleme van my land en my volk se geskiedenis my geleer het om meer aanvaardend te wees teenoor dié wat anders is as ek.

En ek hoop dat Europa dit ook sal leer: dat ’n volk en ’n taal se voortbestaan nie afhang van eksklusiwiteit of segregasie nie. Nee, want dit is juis in omgang met ander tale en kulture wat ek glo dat ’n volk en taal kan uitstyg in menslikheid en aanvaarding – aangevuur deur ’n rustige, onbedreigde trots in ons eie selfwaarde, sonder om dit ooit te wil bedryf ten koste van ’n ander se ewe belangrike volk en taal.

DuPreez op De Grote Markt in Brussel

Soveel toeriste staan tou vir die beroemde Belgiese “frite”!

Te heerlik sit Annari en DuPreez en blog op ‘n trein tussen Ghent en Brussel.

The post Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 8 appeared first on LitNet.

Hugo Claus, Tom Lanoye, Protea, Vlaandere en Suid-Afrika

$
0
0

Hugo Claus (foto: verskaf)

Na aanleiding van die onlangse Hugo Claus-lesing deur Tom Lanoye in Antwerpen, hiermee my persoonlike ervaring van verhoudinge tussen Suid-Afrika en Vlaandere.

Na my onlangse verhuising na België wonder ek opnuut oor Suid-Afrika en hoe daar van buite, en veral vanaf Vlaandere, na my vaderland en sy toekoms gekyk word. Internasionaal en ook in Europa is daar radikale politieke en kulturele veranderinge. Hoe dit Suid-Afrika en sy internasionale bande en ook sy rol in die geskiedenis sal raak, interesseer my nie net as skrywer van politieke spanningsromans nie, maar as trotse Afrikaanssprekende Suid-Afrikaner in die hart van Europa.

Aangesien ek ’n diplomaat in België was tydens die oorgangsjare na ons demokrasie (1992–1995) en ’n bewonderaar is van Hugo Claus, een van België se grootste skrywers, oor wie ek ’n MA-verhandeling geskryf het, het die jaarlikse Hugo Claus-lesing deur die bekende Vlaamse literêre figuur Tom Lanoye my aandag onmiddellik getrek. Die onderwerp, “De wetsteen die Mandela heet”, het my oortuig om die trein na die Bourlaschouwburg in Antwerpen te neem. Hoe word die demokratiese Suid-Afrika twee dekades na Mandela vanuit Europa gesien? Is daar nog belangstelling in Suid-Afrika? Wat het geword van die Boere en die interessante variant van 17de-eeuse Nederlands wat aan die suidpunt van Afrika gepraat en geskryf word?

Dat daar al lank ’n besondere verhouding tussen Suid-Afrika, of dan Afrikaanstaliges, en Vlaandere bestaan, is onbetwisbaar. Dit is ook deur Tom Lanoye, ’n skrywer met popsterstatus in Vlaandere, bevestig in sy toespraak. Lanoye woon ’n paar maande van die jaar in sy huis in Kaapstad. Hy ken Suid-Afrika en het bekendheid in Suid-Afrika verwerf met veral die verhoogstuk Mamma Medea (in Afrikaans vertaal deur Antjie Krog) en die Afrikaanse vertaling van sy Kartonnen dozen.

In ’n stampvol Bourlaschouwburg is Lanoye as verhoogkunstenaar op sy stukke. Met kolligte op twee kateders met mikrofone aan weerskante van die donker verhoog sing Ladysmith Black Mambazo saggies in die agtergrond. Dit roer my hartsnare, want die verlange na die sonnige suide is reeds daar. Ek kyk om my rond na die teaterfundi’s en kwasi-intellektuele literati en wonder of hulle soos ek oor Afrika kan voel. Groot applous wanneer Lanoye op die verhoog verskyn. Die Antwerpenaar word graag as die “seun” van Claus beskou en is dankbaar vir die geleentheid, alhoewel hy vooraf laat blyk het dat hy min oor Claus gaan sê. Met humor stel hy gou die gehoor op hulle gemak.

Tom Lanoye (foto: Naomi Bruwer by US Woordfees 2016)

Tom Lanoye is eerlik en dwars en dikwels berekend moedswillig. Hy hou van kontroversie en kan daarmee wegkom. Tussendeur met fyn en soms kru humor trap hy graag op tone en hierdie lesing is geen uitsondering nie. Hy wil by sy landgenote weet hoekom Vlaandere (hy het nooit na België verwys nie) nie soos ander vooraanstaande Europese lande oor sy verlede, en by uitstek oor sy koloniale verlede, kan praat nie. Hoekom word daar in Amsterdam (daar is tans ’n groot tentoonstelling oor die 400-jaar-verhouding tussen Suid-Afrika en Nederland in die Rijksmuseum) en Berlyn en Parys na die koloniale verledes gekyk en nie in Vlaandere nie? Hoekom was daar in Nederland en Brittanje anti-apartheidsbewegings en nie in Vlaandere nie? Hoekom is daar soveel pleine en strate in Nederland en Brittanje na apartheidsleiers vernoem en nie in Vlaandere nie? Lanoye gee wel erkenning aan die pasgeopende stadsbiblioteek van Gent, De Krook, wat met ’n Bikobrug en Miriam Makebaplein spog.

Terwyl hy verduidelik hoe die Vlaminge die Boere in hul stryd teen die koloniale heerser, Brittanje, ondersteun het, word ’n groot foto van ’n sterwende kind in ’n konsentrasiekamp tydens die Boereoorlog geprojekteer. Die Vlaminge (en die res van Europa) het die Boere as helde beskou in hulle stryd teen die Engelse, maar vir Vlaandere het die Boere se verset nog meer betekenis gehad as gevolg van hulle eie stryd teen die politieke en kulturele kolonisasie van die Franse.

Hierdie heldeverering is versterk deur die taalverwantskap met die Afrikaners. Hulle kon Paul Kruger verstaan tydens sy besoek aan België.

Lanoye gooi dan ’n paar gevaarlike klippe in die bos wanneer hy beweer dat talle Vlaminge wat aan Duitse kant teen die Russe geveg het tydens die Tweede Wêreldoorlog, na die oorlog na Suid-Afrika gevlug het, deels om aanklagte van kollaborasie met die Duitsers te ontduik. Kollaborasie is ’n uiters sensitiewe kwessie in België en dit is gevaarlik en gewaagd om hier sulke uitsprake te maak. In Suid-Afrika is hulle met ope arms deur eendersdenkende Afrikaners ontvang. Daardie broederskap is verder gevoer deur hulle steun vir die Nasionale Party na 1948 om apartheid as beleid uit te voer en die "terroris" Mandela en kommunisme te bestry.

Teen hierdie agtergrond begin die liberale skrywer sy chagrin teen bekende Vlaamse politieke en kulturele leiers. Terwyl die foto geprojekteer word van Hector Pieterson wat tydens die Soweto-opstande in 1976 deur Mbuyisa Makhubo gedra word, noem Lanoye die name van bekende Vlaminge wat in 1977 ’n pro-Suid-Afrika-vriendskapsvereniging genaamd Protea opgerig het. Hierdie Protea het niks met die huidige Suid-Afrikaanse krieketspan te make nie.

Hoeveel die gemiddelde Vlaming vandag van Protea en die destydse “Vriende van Zuid-Afrika” weet, is onseker. Miskien juis daarom dat Lanoye dit aan die groot klok wil hang, veral omdat van sommige van hierdie lede bekende en magtige politici en kultuurleiers was en steeds belangrike rolle in die Vlaamse gemeenskap speel. Hy noem name soos Leon Rochtus, wat die Orde van Goeie Hoop ontvang het vir sy antiboikot-aktiwiteite en ander Protea-stigterslede, soos Andre Vlerick, Clem de Ridder, Karel Dillen en Bob Maes. Hy beskryf hierdie mense as misdadigers, met die enigste toegewing dat hy miskien Protea se impak oorskat danksy sy eie warmbloedigheid.

Toevallig was een van my take as diplomaat in Brussel om met hierdie “vriende” bevriend te raak en hulle dan te “ontvriend”. Ek moes hulle oortuig dat “Die Stem” nie meer die nasionale lied is nie en dat die vlag verander het en dat daar ook ander mense as wit Afrikaners in Suid-Afrika is. Lanoye se argumente en my destydse pogings blyk twyfelagtige sukses te gehad het, as in ag geneem word dat “Die Stem” steeds (hierdie jaar vir die 80ste keer) tydens die Vlaamse Nasionale Sangfees deur duisende Vlaminge saam met die Nederlandse volkslied en die “Vlaamse Leeu” (’n nasionalistiese lied wat gebruik word deur persone wat hulle vir Vlaamse nasionalisme en ’n onafhanklike Vlaandere beywer) gesing word. Ek het self in 1994 as diplomaat daar gestaan met die nasionale TV-kameras op my gefokus as verteenwoordiger van Suid-Afrika. Met ’n hart vol emosie en gemengde gevoelens het ek nie saamgesing nie.

Lanoye vind dit goed dat daar steeds meer kritiek is op Nelson Mandela en die politieke foute wat hy gemaak het. Volgens hom het die res van die wêreld Mandela as die Messias en redder van Afrika aangegryp om van hulle eie skuldgevoelens ten opsigte van Afrika te ontsnap. Dit het myns insiens ook vir blanke Suid-Afrikaners gegeld; ek self het die eerste demokratiese verkiesing as ’n groot bevryding ervaar. Terwyl Lanoye oor Mandela praat, word die ikoniese foto’s van Nelson en Winnie Mandela op ’n balkon bo die Leidseplein in Amsterdam voor derduisende juigende Nederlanders getoon. Ek was bevoorreg om Nelson Mandela te ontmoet en die foto bring heimwee en opnuut herwaardering vir die ontsaglike versoenende rol wat hy gespeel het. Vir dié wat al vergeet het of te jonk is, gaan kyk maar na die film Invictus, al is dit die Hollywood-weergawe. Die meeste Suid-Afrikaners hunker terug na hierdie dae, al het die euforie van bevryding in die waas van die wen van ’n Wêreldbeker vir rugby en ’n Afrikabeker vir sokker verdwyn. Alles waaraan ons geraak het, het in goud verander.

Een positiewe verwikkeling en demonstrasie van Vlaamse betrokkenheid (al was dit laat), was die opleiding van Suid-Afrikaanse tolke in Vlaandere vir die Waarheid-en-Versoeningskommissie. In die gees van versoening kon politieke vyande, slagoffers en beskuldigdes in hulle moedertaal voor mekaar en die oë van die wêreld om vergifnis en amnestie van kriminele vervolging pleit. Tom Lanoye vertel hieroor trots hoe ’n kern van Suid-Afrikaanse tolke professioneel in Antwerpen opgelei is sodat alle Suid-Afrikaners in hulle moedertaal kon getuig. Hy brei met emosie uit oor hoe hy self vir hulle gekook het en hoe hy later waargeneem het hoe tolke uiters professioneel onder groot druk getolk het ten spyte van hulle eie hartseer en emosies ten tye van die amnestieverhore. Vlaandere het boonop vir al die opleiding en toerusting betaal en sedertdien was daar voortgesette kontak met betrekking tot die professionele opleiding van tolke deur onder andere samewerking en befondsing vir die Universiteit van die Vrystaat. Dit was seker een van die belangrikste bydraes en nalatenskappe van Vlaandere tot demokrasie in Suid-Afrika. Die Waarheid-en-Versoeningskommissie was ’n voorbeeld vir die wêreld hoe om met ’n nasionale trauma om te gaan en vorentoe te beweeg.

Lanoye keer terug na sy eerste punt wanneer hy sê dat hy eintlik nie dink Vlaandere gaan veel baat deur nou straatname en pleine na anti-apartheidshelde te vernoem nie. Net soos strate en pleine ná die Boereoorlog vernoem is na Transvaal en Paul Kruger en Steyn, gaan nuwe naamgewing nie Vlaminge help om bestek te neem van hulle skuld en koloniale verlede nie. Ek vind dit persoonlik ook onsinnig om mense op hierdie wyse te herdenk; ek herinner my hoe dit klink as jy soggens oor die radio tydens die verkeersverslag in Kaapstad hoor “Jakes Gerwel is congested this morning” of “Nelson Mandela staan doodstil op pad uit die stad uit.”

Een van die redes hoekom Lanoye net na Vlaandere en sy skuld verwys en nie na België nie (dink aan die kolonisasie van onder meer die Kongo en Rwanda), gaan ironies genoeg oor taal. Franssprekende België (Wallonië) het nog nooit in Suid-Afrika belang gestel nie. Eintlik ook nie in die Kongo of Rwanda na onafhanklikheid van België nie, maar dit daar gelaat vir nou. Lanoye se betrokkenheid by en belangstelling in Suid-Afrika is oor taal, en by name die Afrikaanse taal.

Die belangstelling in Vlaandere en Nederland in hierdie moderne Germaanse taal wat in suidelike Afrika lewe en bruis met sy eie letterkunde en grammatika en woordeboeke, fassineer Nederlandstaliges. Net soos talle groot Afrikaanse skrywers deur die Nederlandse letterkunde geïnspireer is, is mense soos Tom Lanoye, Herman van Veen, Stef Bos, WF Hermans en ander skrywers en kunstenaars van die noorde deur Afrikaans verlei. Toe ek vir Hugo Claus tydens ’n Claus-toneelfees in Rotterdam ontmoet het en hy hoor ek is van Suid-Afrika, het hy opgewonde vertel hoe hy Afrikaanse liedjies op skool leer sing het.

In Nederland en Vlaandere is daar groot belangstelling onder studente en kies talle taalstudente Afrikaans as vak. Veral in Amsterdam, Gent en Antwerpen (waar ek verlede jaar 27 derdejaarstudente gehad het) word die grammatika en letterkunde ywerig bestudeer. Daar is gereelde uitwisseling van skrywers en akademici tussen noord en suid en talle feeste waar Afrikaans sentraal staan.

Die kritiek van Lanoye teen pro-Suid-Afrika-organisasies van die verlede kan miskien ietwat getemper word as gekyk word na die uitkomste van talle van die besoeke en interaksies. Besoeke deur sangers (soos Jannie du Toit, Laurika Rauch, Amanda Strydom, Annari Breed) en skrywers en talle studente en akademici wat deur soortgelyke organisasies bemiddel is, het bygedra tot die interaksie en belangstelling wat deur taal moontlik gemaak word. Insgelyks het die wedersydse vertaling van groot literêre werke kennis en waardering vir die andere kulture gebring. Of dit gepraat of gesing of gelees word, taal word nie deur dogma of politiek bepaal of beperk nie.

Lanoye se finale pleidooi aan die einde van die Hugo Claus-lesing is dat daar in België, soos by ander voormalige koloniale moondhede ’n tentoonstelling gehou word waar na die rol (en skuld) van die staat in die buiteland gekyk word. Nie net vir “awareness” nie, maar vir kennis en nugter wete – die teendeel van “feiten wegmoffelen door er collectief over te blijven zwijgen. De eeuwige Vlaamse omerta die Hugo Claus zo treffend beschreef in Het verdriet van België.”

Tentoonstellings en refleksie oor skuld en kolonialisme is goed. Net so is samewerkingsakkoorde tussen state en stede, maar ons het nie amptelike verdrae of skulderkennings of belydenisse deur politici nodig om bande en verhoudings van die hart te smee nie. Deur die wedersydse toeganklikheid van Afrikaans en Nederlands is ons verseker van die ewigheidswaarde van poësie en prosa en toneel en musiek van ’n groter en grootser werklikheid, ontdaan van die beperkinge van mense of kleur of tyd of landsgrense.

Tereg, dan, dat Tom Lanoye die lesing afsluit met ’n pragtige voordrag van een van Hugo Claus se mooiste liefdesgedigte, “Nu nog”. Lees dit asseblief.

Hier is ’n YouTube-voorlesing van die gedig:

  • Quintus van der Merwe is ’n ouddiplomaat in België, skrywer en tans woonagtig in Gent

The post Hugo Claus, Tom Lanoye, Protea, Vlaandere en Suid-Afrika appeared first on LitNet.

Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 9

$
0
0

Twee Suid-Afrikaanse musikante, Annari Breed en DuPreez Strauss, het pas op hul eerste Europese toer vertrek met die doel om Afrikaanse musiek en die groeiende ondersteuning van Suid-Afrikaanse kuns en kultuur in België en Nederland te vier.

Breed en Strauss het op 1 Maart na Vlaandere en Nederland vertrek vir ’n reeks optredes om ’n passie vir Afrikaanse musiek in die buiteland te bevorder. Hul deel hul eksklusiewe dagboekinskrywings met LitNet.

Lees nog inskrywings hier.


 

Brussel
Geskryf 11 Maart 2017

Vir die eerste keer vandat ons in België aangeland het, is ek en DuPreez van tafel en bed geskei vir twee dae.

Hy is na Brussel toe, waar hy in ’n boheemse dakkamer intrek en ek bel my vriendin, wat naby aan Brussel woon, om te hoor of ek en my seer keel asseblief by haar aan huis kan kom aansterk.

Om siek te wees in die vreemde laat my blykbaar hunker na Mamma se koel vingers op my voorkop en wakkerword in ’n bekende bed.

Ek klim op ’n bus in stad toe.

My buspas kry ’n rooi boodskap van die masjien voor by die busdrywer. Nou wat nou? Ek wil nie dubbeld die bedrag vir ’n enkelkaartjie betaal nie.

Oudergewoonte slaan ek oor na Engels toe en vra huiwerig: “May I speak English?” (Wanneer die busbestuurder Franstalig is en jy spreek hom in enige ander “minderwaardige” taal aan, is die irrasionele, vyandige houding nie ’n aangename ervaring nie. Ek word eerder in Engels lelik behandel as wat ek as gevolg van my onlangs-uitgebroeide kuiken, Afrikaans, lelik behandel word!)

Die aantreklike, blonde busbestuurder glimlag breed: “It is your lucky day. You are from South Africa, yes? That is where I learnt to speak such good English. Maar ek praat ook baie goed Afrikaans.”

Ten spyte van 15 jaar in Engeland het ek dus nie met groot sukses my Afrikaanse aksent wanneer ek Engels praat, agtergelaat nie.

So ontmoet ek vir Siegrid, en terwyl ons deur die boomryke voorstede van Brussel ry, hoor ek haar storie in pragtige Afrikaans aan.

Siegrid. Die Belgiese vrou wat ’n boer ontmoet het 23 jaar gelede, sak en pak afgetrek het Suide toe en vir 17 jaar in die Kaap sou gaan woon. Haar twee dogters is in Suid-Afrika gebore en al haar vriende was om haar. Ongelukkig trek die Afrikaner toe in by een van die vriendinne en Siegrid het vyf jaar gelede weer teruggetrek België toe. Haar dogters sien hulself egter as Suid-Afrikaners wat België toe verhuis het en hulle mis hulle lewe daar doer ver daagliks.

Ek vra: “Hoekom dan terugtrek, Siegrid?”

“Want,” sê sy, “as enkelouer van twee dogters gee dit vir my groot gemoedsrus om te weet hulle is veilig waar hulle nou is. En hier is daar meer geleenthede vir ’n vrou soos ek om ’n goeie lewe vir haar kinders te kan gee. In Suid-Afrika sou ek nie as tuinier of busbestuurder kon werk soos ek nou doen en die standaard van lewe handhaaf wat ons nou het nie.”

So gaan dit klets-klets tot in Brussel. Dadelik na die hart en die wortel van die saak toe, soos gewoonlik die geval is met vroue, maak nie saak waar ek my op aarde bevind nie.

Maar tog meer intiem nou, as gevolg van Afrikaans. ’n Taal wat in kleur en klank meer verbind is aan die landskap waar sy ontstaan het as enige ander taal wat ek al teëgekom het.

Teen die tyd dat ek afklim, voel ons soos ou vriendinne.

Ek kan sien en hoor hoe mis sy lank terug se son en mense, ten spyte van die goeddeurdagte, rasionele besluit om dit alles agter te laat.

Ek voel diep aangeraak deur hierdie openhartigheid, hierdie menslikheid wat so plotseling voor my te staan kom.

Later daardie dag, weer op die bus, op pad terug. My buspas het homself toe nie intussen op toweragtige wyse uitgesorteer in my beursie nie en ek kry weer die rooi boodskap. Hierdie keer is dit ’n jong Marokkaan agter die stuur. Die rook trek by my kop uit toe hy my in Duits vra of ek dalk Spaans kan praat sodat ons mekaar kan probeer verstaan. “My Inglish mmmm bad.”

Ek vra: “En jou Nederlands?”

Hy kyk my verstom aan: “Jij begrijpt Nederlands?”

Ek kan nie glo wat hier voor my afspeel nie.

Teen die tyd dat ek by die metrostasie afklim, is ons dik pelle. Ek het selfs my selfoon, met die kraakvars “remix” van “Kan jy” wat ek vroeër op WhatsApp van Christiaan Rabie (my produsent by Fresh Cut Records) ontvang het, by sy oorfone ingedruk. Op hierdie manier word hy, vir die eerste keer, blootgestel aan ’n vreemde taal genaamd Afrikaans.

In my ganse lewe sal ek nooit Mustafa se gesigsuitdrukkings vergeet terwyl hy na my musiek luister, skemeraand op ’n bus deur die strate van Brussel nie.

Ek sê dankie Boontoe vir hierdie ryk, ronde lewe. Propvol verskille en ooreenkomste waar jy dit die minste verwag.

 

Lochristi
Geskryf 13 Maart 2017

Dit is Saterdag 11 Maart en ons volgende optrede vind more plaas in Lochristi, by De Loze Boer Feestzaal. Georganiseer deur die Marnixring Lokeren ter viering van hulle vyftienjarige bestaan.

Ek en DuPreez ontmoet mekaar by Brussel Centraal-stasie en ruil gesondheidsverslae uit. Ons is beide nog verkoue, met seer kele. Die konsensus is dat ons nou “baie versigtig met ons gesondheid moet omgaan”.

Annari voor graffiti in Noord-Brussel se busstasie

(Ter inligting: daar is Brussel Noord-, Brussel Centraal- en Brussel Zuid-stasies. Dit is “Brussel” en nie “Brussels” nie. Jy sê nie daardie “s” nie. En Brussel Midi is ook Brussel Zuid. Goed so? Les afgehandel.)

Ons neem die trein na Lokeren, waar Georges van Dammes, voorsitter van die Marnixring Lokeren, ons by die stasie ontmoet.

Tuis ontmoet ons sy vrou, Tjee. ’n Donker krulkop-, oopkop vrou met geheel ander politieke en kulturele oortuigings as haar eggenoot en die ander organiseerders wat ons tot dusver ontmoet het. Sy huiwer ook nie om haar hieroor uit te laat nie, maak nie saak wie frons of maak luid keel skoon nie. Tog is die verhouding tussen Georges en Tjee vol teerheid en wedersydse respek.

Vir my is dit ’n nuutjie. Waar ek vandaan kom, maak jy ’n laer van mense om jou bymekaar wat presies net soos jy dink en doen; en die res, wel, vir hulle kan daar alleen maar gebid word. Hoe verfrissend is hierdie nuwe moontlikheid nie!

Tydens aandete hoor ek en DuPreez meer van Georges se stokperdjie. Hy brou sy eie bier in die garage. DuPreez sou later berou hê oor sy entoesiastiese belangstelling. Party van die biere wat hy vanaand nuttig se alkoholpersentasie is 12%. ’n Man moet met respek omgaan met so iets wanneer jy gewoond is aan Castle Lite.

Die Sondagoggend skyn die son en verloop die klanktoets by De Loze Boer seepglad.

Klanktoets in Lochristi

Wanneer die gehoor opdaag, is daar die gevoel van ’n deftige kamerkonsert eerder as ’n “vertoning”.

DuPreez se optrede ontroer my vandag. Hy sing “Jy”, soos altyd, vir my. Maar vandag gaan ek aan die huil. Later diagnoseer hy my met “homesicknessgeite”.

Geen verblindende verhoogligte beskerm my vandag teen die mense se reaksies op die musiek nie en ek voel ’n klein bietjie naak.

Tydens die Lochristi-optrede

Maar die reaksie van die gehoor is oorweldigend. Ons word omarm, ingetrek, vertel, deel van …

Ek voel lig soos ’n veertjie.

Annari, Tjee en Georges van Dammes na die optrede

Al wat ons nou nog moet doen voor Georges ons in Gent gaan aflaai na die vertoning, is om ’n foto te neem tussen die krokusse in Tjee en Georges se tuin.

DuPreez en Annari tussen die krokusse in Tjee en Georges se tuin

The post Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 9 appeared first on LitNet.

Remco Campert en Breyten Breytenbach

$
0
0

Remco Campert en Breyten Breytenbach

In de vooravond van dinsdag 18 april wordt een nieuw boek van Breyten Breytenbach boven de doopvont gehouden. De zingende hand, een keuze uit Breytenbachs derde omvangrijke verzamelbundel Die singende hand. Versamelde gedigte 1984–2014 (2016) in een vertaling van Laurens van Krevelen, is een uitgave van Podium. Bij deze gelegenheid heeft het Zuid-Afrikahuis (Amsterdam) naast de auteur en de vertaler Remco Campert en diens biograaf Mirjam van Hengel uitgenodigd.

Terug naar de jaren zeventig: literair asiel in Nederland

Het is bekend dat de optredens van Breytenbach op Poetry International vanaf 1971, de uitgave van Skryt. Om ’n sinkende skip blou te verf (Poetry International Serie, Meulenhoff 1972), de vertalingen door Adriaan van Dis en ook de medewerking aan Raster, het modernistische eenmansperiodiek van HC ten Berge, in de jaren 1969–1972 aanzienlijk hebben bijgedragen tot de vroege naamsbekendheid van Breytenbach in Nederland. De Breytenbachreceptie is beschreven door Jaap Goedegebuure (1993) en Erik van den Bergh (2003). Goedegebuure noteert in zijn artikel “Breyten Breytenbach in de spiegel van de Nederlandse kritiek” dat “men kan volhouden dat de publikatie van Skryt en andere bundels van Breytenbach bij de uitgeverijen Meulenhoff en Van Gennep laat zien dat […] sprake is van de inlijving van een Afrikaanse dichter bij de Nederlandse literatuur. De bekroning met de Van der Hoogtprijs in 1972, en met een speciale prijs van de Jan Campertstichting bij gelegenheid van Breytenbachs vrijlating eind 1982 bezegelen de bijzondere positie die Breytenbach […] inneemt” (1993: 219).

Ook en vooral tijdens Breytenbachs gevangenschap (1975–1982), op het hoogtepunt van de antiapartheidsbeweging en de culturele boycot van Zuid-Afrika, hebben schrijvers in Nederland initiatieven op het getouw gezet teneinde de Zuid-Afrikaanse schrijver en beeldend kunstenaar steun te betuigen. Een van de vroegste publicaties is aan breyten breytenbach (1975), een uitgave van het Comité Breyten Breytenbach, de Rotterdamse Kunststichting en het Bureau Poetry International. Naast enkele buitenlandse passanten op Poetry leverden de Nederlandstalige dichters J Bernlef, C Buddingh’, Remco Campert, Gerrit Komrij, Sjoerd Kuyper, Eddy van Vliet en Marcel Wauters een creatieve bijdrage. In een woord vooraf refereren de samenstellers aan Breytenbachs betrokkenheid bij Poetry International – ik verwijs naar enkele anekdotes over Breytenbach in Bas Kwakmans recent verschenen Hotelkamerverhalen (2017) – en de jaarlijkse aanwezigheid op het Rotterdamse festival tot de arrestatie in 1975. Vooral de meeting die hij in 1972 onder de titel protest in poëzie organiseerde, wordt in herinnering gebracht. Onder anderen “de Zoeloe-dichter Mazisi Kunene, de Palestijn Mahmud Darwish, de Nigeriaan Wole Soyinka, de Engelsman Stephen Spender en de Griekse actrice Aspassia Pappathanassiou” namen deel aan de literaire protestbijeenkomst. Ook Breytenbachs optreden in 1974 wordt in de preambule gememoreerd: “Hij las bij die gelegenheid niet alleen eigen gedichten, maar vooral ook werk van Zuidafrikaanse [sic] vrienden en collega’s, die in hun en dus ook in zijn vaderland niet mochten publiceren”. De gelegenheidsuitgave aan breyten breytenbach is ontstaan uit verzet. De deelname van enkele auteurs die tot Vijftig worden gerekend is zoals nog verder blijkt niet opmerkelijk.

Na Poetry International ’75 hebben wij Breyten niet meer ontmoet. Eind augustus kregen wij uit Zuid-Afrika het bericht dat hij tijdens een illegaal bezoek aan dat land was gearresteerd. Eén van de dingen, die wij op dat moment konden doen, was zijn vrienden – oud-deelnemers als hij aan Poetry International – van dit feit op de hoogte te stellen. Wij hebben deze Collega’s van Breyten om een reactie gevraagd, het liefst in de vorm van een gedicht. Van vele dichters hebben wij inderdaad een dergelijke reactie ontvangen.

De veroordeling tot een gevangenisstraf van negen jaar en de opsluiting in volkomen isolement – in het voorwoord van aan breyten breytenbach wordt gewag gemaakt van “de berichten over de situatie, waarin Breyten Breytenbach verkeert, [zijn] steeds ernstiger geworden” – blijken de directe aanleiding voor het Comité om in het verweer te gaan. De organisatoren van Poetry International stellen:

Breyten Breytenbach zal dus niet aan Poetry International ’76 kunnen deelnemen. Dat spijt ons meer dan wij kunnen zeggen. Maar vanaf dit poëziefestival willen wij hem wel groeten en wij menen dit niet beter te kunnen doen dan met de gedichten, die door zijn collega’s in Nederland en daarbuiten aan hem werden opgedragen. Wij weten dat zij met Breyten meeleven en dat zij naast hem staan in zijn strijd om meer menselijkheid – ook in zijn geboorteland. Wij doen dat ook en daarom bieden wij hem thans symbolisch dit kleine en eenvoudige boekje aan. Wij hopen het hem snel persoonlijk in de handen [te] kunnen drukken. Breyten, wees sterk, heb moed.

Camperts “Aan Breyten”

Een van de deelnemers aan het project is Remco Campert. In zijn schrijverschap heeft de auteur zich altijd sociaal geëngageerd getoond: “De maatschappelijke betrokkenheid van Campert beperkt zich niet altijd tot milde spot. Met name zijn latere poëzie getuigt van een oprechte verbondenheid met de medemens en van verbolgenheid over maatschappelijk onrecht” (Franssen 2003: 15-16). Ter illustratie van deze stelling worden teksten in Rechterschoenen geciteerd. Ook “Aan Breyten” in de dichtbundel Theater (1979, 1983²) beantwoordt aan die stelling. Het gedicht dat Campert bijdroeg in aan breyten breytenbach kreeg een apostrof als titel en opent met een variant op de bekende Campert-regel “Poëzie is een daad / van bevestiging” in Het huis waarin ik woonde (1955).

Poëzie is een voorbeeldige daad
je kunt wel je leven lang elegant
er doorheen zwijnen
maar eens gebeurt het toch:
die afrekening met anderen
en die met jezelf

nu heb je het gedaan
en je bent hoop ik fier en ongebroken
nu kan niemand er meer omheen
nu heb je het voor jezelf zeker gemaakt
en daarmee voor ons

het is een lang pad naar de dood die vlakbij is

als je er uitkomt
uit de rose klauwen van het bijbeldom
weet ik: nooit
zien we je terug in je oude gedaante

wij in het moederland
dat aan jouw vermomming eens geboorte gaf.

Later heeft Campert het gedicht opgenomen in zijn eenmanstijdschrift Gedicht (jaargang 3, nummer 9-10, augustus 1976, p 145), in de bundel Theater en in de verschillende drukken van de auteurseditie Dichter. In een “noot van de auteur” achter in de verzamelbundel maakt Campert melding van een “paar gedichten waarvan ik dacht dat ze de eindstreep niet moesten halen [en] uit de race [zijn] gehaald”. Het protestgedicht ‘Aan Breyten” heeft de selectie kortom overleefd. In het gedicht, gecomponeerd in een narratieve parlando-stijl die in de neoromantische poëzie van de jaren zeventig wel vaker voorkwam (bv. de interjectie “hoop ik” in regel 8), richt de ik-verteller zich tot een je-figuur die we op basis van de titel met Breyten kunnen identificeren. Campert hanteert een retorisch procedé dat door herhalingen en parallellie wordt bepaald (bv. de anafoor “nu” in de tweede strofe, met in regel 7 en 10 dezelfde frasering: “nu heb je het”). Naast de referentiële passages (zie verder) is er de intratekstuele verwijzing naar “Poëzie is een daad…”. Het geïsoleerde twaalfde vers doet mij anachronistisch denken aan Long Walk to Freedom (1994) van Mandela. Campert heeft de begripvolle of beter gezegd de herkenbare relatie tussen “jij” en “wij in het moederland” – het spel met de pronomina – als structurerend principe gebruikt. De vrienden in Nederland, zo kunnen de slotregels worden gelezen, zullen de bevriende schrijver niet meer herkennen in zijn “oude gedaante” als de celdeuren zich ooit nog openen. Campert gebruikt een christelijke metafoor, “de rose klauwen van het bijbeldom”, om de dwingelandij van het wrede witte apartheidsregime te hekelen. Niet het christendom maar het “bijbeldom”, waarop de blanke minderheidsregering van Pretoria zich beriep, wordt als de bron van het kwaad bestempeld. De “klauwen” van het “bijbeldom” heten in de eerste versies “rose/roze”, later “bleke”. De arrestatie op 19 augustus 1975, toen Breytenbach vermomd en met vervalst paspoort terugkeerde naar Zuid-Afrika, en de veroordeling tot negen jaar gevangenschap op beschuldiging van terroristische activiteiten in het buitenland, met name de oprichting van Okhela als blanke vleugel van het dissidente ANC, hebben de ogen van de vrienden “in het moederland” geopend. De twijfel wordt opgeheven: “nu heb je het gedaan”, “nu kan niemand er meer omheen”, “nu heb je het voor jezelf zeker gemaakt / en daarmee voor ons”. Over die twijfel meldt Van den Bergh: “Aanvankelijk hadden de nogal schimmige berichten over het amateuristische karakter van [Breytenbachs] verzetswerk in Nederland […] ongeloof en onbegrip opgeroepen. De Zuid-Afrikaanse processen tegen Breytenbach in 1975 en 1977 veroorzaakten om die reden verlegenheid bij zowel Nederlandse als Zuid-Afrikaanse vrienden. […] Ontnuchtering was het gevolg maar in de meeste gevallen bleef verbondenheid overheersen” (2003: 352). Campert heeft deze ambivalente houding op een eenvoudige en indringende wijze vorm en taal gegeven in “Aan Breyten”.

In Theater, een bundel die naar verluidt “teleurgestelde reactie” ontlokte aan critici vanwege “overwegend zwakke gedichten in een weinig samenhang vertonende bundel” (Hageraats 1987: 12), en bij uitbreiding in het hele poëzieoeuvre van Campert staan wel meer opdrachtgedichten en in meerdere teksten duiken reminiscenties op aan vrienden, bewonderde schrijvers en (jazz)kunstenaars. Zo publiceerde Campert in 1986 een bundel met als titel Collega’s bestaande uit hommagegedichten aan respectievelijk Rivai Apin, Jules Deelder, Vasko Popa (met een gedicht vertegenwoordigd in aan breyten breytenbach), Jevgeni Jevtoesjenko, Bert Schierbeek, Jan Hanlo, Richard Brautigam, Marin Sorescu, Jorge Valls Arango, Gregory Corso en Hans Faverey. De volgende dichtbundel Rechterschoenen (1992) vangt dan weer aan met een gedicht “Aan de schilder Jean-Paul Franssens”. Et cetera. De bundelcompositie van Theater sluit af met het gedicht voor Breytenbach, de vierdelige cyclus “Voor Bert Schierbeek” en “Voor Deborah” (aan wie het dichtwerk ook is opgedragen). Behalve kapitalen en interpunctie (de emendatie van de dubbelpunt in regels 4 en 15, en de toevoeging van zinspunten in regels 12, 13 en 18) is er maar één woordvariant. Het bijvoeglijk naamwoord in “uit de rose klauwen van het bijbeldom” (aan breyten breytenbach en hernomen in het blad Gedicht, cf infra) is in Theater gewijzigd in “bleke”.

Het gedicht is door Wilfred Jonckheere in Van Mafeking tot Robbeneiland bestempeld als “waarschijnlijk een van de waardevolste van de reeks” (1999: 172). Hij beklemtoont “dat Campert het sterkste inlevingsvermogen heeft voor het lijden van de mededichter die de daad bij het woord gevoegd heeft en dit met gevangenisstraf moet bekopen” (173). Ik citeer de thematische, politiek-ideologische lezing van Jonckheere:

Hij [het lyrisch subject] ziet twee alternatieven voor de dichter: dat van “je leven lang elegant er doorheen zwijnen”, en het alternatief dat leidt tot een afrekening met anderen – de verachte opponenten ongetwijfeld – en “met jezelf”. Het tweede alternatief is dat van Breytenbach, die nu “in de roze klauwen van het bijbeldom” zit, van een regime en een beleid dat onder de schijn van christelijkheid gruwelijke dingen doet. Dat deze ervaring de dichter geestelijk zou aantasten en veranderen, staat voor Campert van tevoren vast: de “oude gedaante” zal verdwijnen, want de “vermomming”, de valse identiteit, die Breytenbach had aangenomen, is ontdekt. De zogenaamde spion is ontmaskerd. (1999: 173)

De dichters die bekend staan als de Vijftigers in Nederland onderhielden vriendschappelijke relaties met Breytenbach. Van den Bergh noteert daarover het volgende: “In de culturele wereld [jaren zestig en zeventig] waren de Vijftigers grondig doorgebroken. Zowel door hun eigen ervaringen in de Tweede Wereldoorlog – veel Vijftigers konden terugzien op betrokkenheid bij het verzet – als door hun vernieuwende kijk op taal en cultuur stonden zij zeer open voor geestverwant Breytenbach” (2003: 359).

Campert, redacteur van Gedicht

Het Breyten Breytenbach Comité, samensteller van de gestencilde brochure aan breyten breytenbach, verwijst naar de talrijke ontmoetingen met de schrijver/schilder in Rotterdam. De Zuid-Afrikaanse auteur kwam telkens met nieuwe plannen naar Nederland.

In de jaren tussen 1971 en 1975 was Breyten Breytenbach wel vaker onze gast. Dat was dan om een verdere uitbouw van Poetry met ons te bepraten. Of om met ons de mogelijkheden voor een internationaal tijdschrift voor poëzie te bespreken. Of om een tentoonstelling van zijn schilderijen en tekeningen voor te bereiden. En daarbij kwamen dan altijd weer die situaties ter sprake, die hem als schilder en dichter, als mens, hoog zaten. Hij sprak ons dan ook vaak over zijn land van herkomst: Zuid-Afrika.

Eén jaar voor de hier belichte antiapartheidsuitgave, of beter de steunbetuiging voor collega-schrijver Breytenbach, hebben de literaire paden van Campert en Breytenbach elkaar gekruist. Vanaf januari 1974 redigeerde Campert het driemaandelijkse periodiek Gedicht (1974–1976, 12 afleveringen), een uitgave in het fonds van De Bezige Bij. Het poëzietijdschrift “vertegenwoordigt geen stroming in de Nederlandse letteren, maar wil poëzie brengen van goede kwaliteit – of wat de redakteur daarvoor aanziet”. Naast het werk van vele Nederlandse en buitenlandse auteurs beantwoordt Breytenbachs poëzie klaarblijkelijk aan dat criterium. Meer nog, ik veronderstel een verband tussen de plannen van Breytenbach, “een internationaal tijdschrift voor poëzie” op te richten, en het concrete initiatief van Campert en De Bezige Bij. In juni 1974 (jaargang 1, nummer 3) nam Campert naast zes tekeningen de gedichten “Brief uit die vreemde aan slagter” (p 120-122) en “Dar es-salam: hawe van vrede” (p 123-124) van Breytenbach op. De “Brief” verscheen eerder in Skryt en “Dar es-salam” is door HC ten Berge als een van de in totaal negenentwintig gedichten van Breytenbach gepubliceerd in Raster (5 (1971) 3, p 349-350). Naast beide gedichten en de tekeningen zijn in dezelfde derde aflevering ook teksten opgenomen van Martin Mooij, voorzitter van Poetry International, en van een internationaal dichtersgezelschap bestaande uit Yehuda Amichaï, Arie Gelderblom, Guillevic, Abdoel Hadi, Jacques Hamelink, Zbigniew Herbert, Peter Huchel, Sjoerd Kuyper, Christopher Logue, Adrian Mitchel, Octavio Paz, Vasko Popa, WS Rendra, Edoardo Sanguineti, Bert Schierbeek, HC ten Berge (poëzie en essay), CB Vaandrager, Mário Cesariny de Vasconcelos en Wim de Vries. 1974: Dat is het jaar waarin Camperts populariteit aanzienlijk steeg met prozabundels als Op reis (samen met de tekenaar Willem Malsen) en Alle dagen feest. Drie jaar eerder is de bekende omnibus Campert Compleet met alle verhalen uitgegeven. In 1976, wanneer Alle bundels gedichten is verschenen, ontving hij de PC Hooftprijs voor zijn poëzie.

Vermeldenswaardig en ook wel geestig is de biografische noot die Breytenbach in de aflevering van Gedicht liet opnemen: “gebore, hopelik vir die laaste keer, 1937 [sic], Bonnievale, Suid-Afferka. Oorsee sedert 1960, verbete in Parijs sinds 1961. Getroud met Ngo Hoang Lien Yolande Marie (almar één persoon). Skilder. Digter” (p 132). Naar aanleiding van de eerste schilderijenexposities in Nederland (vanaf 1964) merkt Van den Bergh op dat respons op het werk “allerminst vanzelfsprekend [was]. In de jaren zestig had de schilder zijn leeftijd in de tentoonstellingsbrochure enkele jaren verhoogd in de hoop daardoor (nog) serieuzer te worden genomen” (2003: 348). Ook in Gedicht en dus als schrijver heeft Breytenbach die truc toegepast.

In het licht van deze gevalstudie is het van belang de prijs te vermelden die Breytenbach in december 1982 – tien jaar na de Lucy B en CW van der Hoogtprijs voor de bundel Lotus – in Den Haag namens de Jan Campert-Stichting ontving meteen na zijn vrijlating. In het archief van het Zuid-Afrikahuis is de laudatie bewaard die bij de plechtige gelegenheid in het Haagse stadhuis is uitgesproken. Erik van den Bergh stelt: “De Haagse burgemeester F Schols verwees bij de uitreiking van de literaire prijs nadrukkelijk naar de verzetsrol van Campert in de Tweede Wereldoorlog en maakte duidelijk dat de prijs vanuit dat perspectief werd toegekend. De zelden toegekende bijzondere prijs bedroeg negenduizend gulden, een bedrag dat beschikbaar was gekomen doordat Jan Wolkers de hem toegekende Huygensprijs had geweigerd” (2003: 346).

Over de literaire relaties tussen Remco Campert, zoon van Jan, en Breyten Breytenbach is behalve de hier vermelde bibliografische referenties weinig bekend. Van den Bergh stelt dat het “aan Breytenbach te danken [is] dat veel Nederlandse dichters en schrijvers meer zicht kregen op literair Afrika”, maar dat ook omgekeerd “het werk van Breytenbach […] de invloed [onderging] van zijn contacten met Nederland en Nederlandse kunstenaars” (2003: 357). Een paratekstuele blik op de verzamelbundels wijst dat ook uit, met motto’s ontleend aan het werk van of opdrachten voor Lucebert en Bert Schierbeek. Breytenbach heeft in een interview met Willem M Roggeman in De Vlaamse Gids (juni 1974) zijn verwantschap met en/of schatplichtigheid aan de “atonale” dichters van Vijftig onderstreept, vooral Kouwenaar, Lucebert en Vinkenoog (opgenomen in Willem M Roggeman, Beroepsgeheim. Gesprekken met schrijvers, p 217). Verder in het vraaggesprek drukt hij zich nogal ambigu uit over die zelfverklaarde invloed: “De Nederlandse Vijftigers hebben misschien onze dichters [in Zuid-Afrika] beïnvloed. De Nederlandse literatuur is echter over het algemeen te intimistisch voor ons” (1975: 239). En: “De generatie van Vijftig – dichters als Kouwenaar en Lucebert en Schierbeek – hebben een grote indruk op mijn jong gemoed gemaakt, en maken dit nog steeds al is mijn gemoed zwaarder en vetter geworden” (1975: 242-243). Hij noemt in datzelfde fragment vooral HC ten Berge en Rutger Kopland met wie hij goede contacten onderhoudt en wier werk hij bewondert.

Klanken zoals veren

In zoverre ik het kon nagaan, heeft Remco Campert nog een ander gedicht gecomponeerd dat op een (bibliografische) manier met Zuid-Afrika in verband kan worden gebracht. In de bloemlezing Klanke soos vere. Gedigte tussen Suid-Afrika en Nederland (1998), samengesteld door de vertaler Robert Dorsman en de Zuid-Afrikaanse ambassadeur in Nederland Carl Niehaus en aangeboden door de ambassade van Zuid-Afrika als nieuwjaarsgeschenk 1998–1999, staat van de hand van Campert de diptiek “Vijfletterwoord”. Later heeft de dichter de tekst gebundeld in Nieuwe herinneringen (2007, 2007² en 20083) en opgenomen in de verzamelaar Dichter (2009 [vierde druk], p 713-714). Campert heeft de tekst voor de eigen bundeluitgaven overigens ingrijpend gewijzigd. Ik presenteer tot besluit van deze verkennende bijdrage beide variante lezingen van “Vijfletterwoord” (resp 1998 en 2009). Uit de versies blijkt in hoeverre Campert ingreep in zijn gedichten.

1
Is het kunst?
wil hij weten

anders geniet hij niet
weet hij niet of het mooi is

en als het mooi is
of als hij het mooi vindt
wil dat dan zeggen
dat het kunst is

nou gewoon
ik vind het mooi
zegt hij
alsof hij zich daar
voor verontschuldigen moet

2

om het te maken
zijn er zoveel manieren
maar het eindigt
of je wilt of niet
op die ene manier
die alle andere uitsluit

dan pas zeg je
dat je het zo gewild hebt
en zegt geen ander
dat het kunst is
een woord van vijf letters
meer niet

het maaksel zelf
blijft onberoerd
zichzelf

(Campert 1998: 21)

1

Is het kunst
vraagt hij voorzichtig
anders weet hij niet
of hij genieten mag
als hij het mooi vindt
wil dat dan zeggen
dat het kunst is

ik kan het niet helpen
ik vind het mooi zegt hij
alsof hij er zich voor verontschuldigen moet
bij de kenner die zegt
dat het geen kunst is
maar als hij het mooi vindt
dan staat hem dat vrijdag zegt de kenner goedgunstig

2

Om het te maken
zijn er zo veel manieren
maar het eindigt
van plan of niet
op die ene manier
die alle andere uitsluit
dan pas weet je
dat je het zo wilde
en zegt een ander
dat het kunst is
vijfletterwoord
dat medeklinkt en klinkt

het maaksel zelf
weet niet dat het kunst is
soms voegt een duif
iets aan het standbeeld toe

(Campert 2009: 713-714)

Het gesprek tussen Breyten Breytenbach en Remco Campert, op zevenentachtigjarige leeftijd de laatste overlevende van de zogeheten Beweging van Vijftig, kan post factum in het Zuid-Afrikahuis misschien een licht werpen op de persoonlijke en poëticale verhouding.

Bronnen

Remco Campert, Dichter. De Bezige Bij, Amsterdam, 19951 en 20094.

Remco Campert, “Vijfletterwoord”, in: Klanke soos vere. Gedigte tussen Suid-Afrika en Nederland, Carl Niehaus en Robert Dorsman (red.), Ambassade van Suid-Afrika, Den Haag, 1998, p 21.

Jaap Goedegebuure, ““De weerklank wordt door de situatie bepaald”. Breyten Breytenbach in de spiegel van de Nederlandse kritiek”, in: Literatuur 1993, 4, p 217-222.

Koos Hageraats en Gaston Franssen, “Remco Campert”, in: Kritisch Lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur, Martinus Nijhoff uitgevers/Kluwer, Groningen/Mechelen, 1987/2003.

Wilfred Jonckheere, Van Mafeking tot Robbeneiland. Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur 1896-1996. Vantilt, Nijmegen, 1999.

Willem M. Roggeman, “Breyten Breytenbach”, in: Idem, Beroepsgeheim. Gesprekken met schrijvers, Nijgh & Van Ditmar, ’s-Gravenhage/Rotterdam, 1975, p 213-248.

Erik van den Bergh, “17 juni 1972. De Zuid-Afrikaanse dichter Breyten Breytenbach ontvangt de Van der Hoogtprijs”, in: Maaike Meijer en Rosemarie Buikema (red.), Cultuur en migratie in Nederland. Kunsten in beweging 1900-1980, Sdu Uitgevers, Den Haag, 2003, p 345-360.

Voor deze bijdrage is gebruik gemaakt van de boeken- en tijdschriftcollecties in het Zuid-Afrikahuis (Amsterdam) en het Poëziecentrum (Gent).

http://www.zuidafrikahuis.nl/node/4126


 

Dinsdag 18 april 2017, 19.30  uur, avond rond Breyten Breytenbach

Unieke avond rond nieuwe poëzie Breyten Breytenbach mmv Remco Campert olv Mirjam van Hengel

Breyten Breytenbach (1939) is behalve eminent kunstenaar en essayist misschien wel eerst en vooral dichter. ‘Duidelijk de grootste Afrikaanse dichter van zijn generatie,’ schreef The New Yorker. Juist in dat genre was hij de laatste jaren ongewoon productief. Werd er precies  tien jaar geleden al een royale bloemlezing uit zijn gedichten tot dan toe (De windvanger) gepubliceerd, sindsdien verschenen in het Afrikaans alweer drie meesterlijke bundels.

Een rijke keuze hieruit is te vinden in De zingende hand, in meesterlijke vertaling door zijn vriend en oud-uitgever Laurens van Krevelen, en gepubliceerd  door Uitgeverij Podium.

Speciaal ter gelegenheid  van de verschijning van deze Nederlandse editie, bezoekt Breytenbach ons land. Hij zal enkele gedichten voorlezen, voor het Nederlands gesecondeerd door Laurens van Krevelen.  Daarna zal Breytenbach met niemand minder dan zijn literaire vriend Remco Campert in gesprek gaan over talloze parallellen in hun leven & werk.

Camperts biograaf en kenner  van de moderne poëzie, Mirjam van Hengel, leidt het gesprek tussen beide heren.

Na afloop van deze unieke ontmoeting zal het Zuid-Afrikahuis i.s.m. Breytenbachs  Nederlandse uitgever Podium een glas wijn schenken.

Plaats: Zuid-Afrikahuis,  Keizersgracht 141-C, Amsterdam
Datum: 18 april 2017
Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: €  20,-
Zaal open: 19.00 uur / aanvang 19.30 uur

The post Remco Campert en Breyten Breytenbach appeared first on LitNet.

Zuid-Afrikahuis: Programma, Mei 2017

$
0
0

zuid-afrikahuis

Programma Mei 2017


Goede Hoop. Zuid-Afrika en Nederland vanaf 1600

Van 17 februari t/m 21 mei 2017 presenteert het Rijksmuseum een grote tentoonstelling over de relatie tussen Zuid-Afrika en Nederland tussen 1600 en 1994. Circa 300 objecten laten 400 jaar gedeelde geschiedenis zien, zoals de taal – het Afrikaans – de typisch Nederlandse gevels en de Nederlandse namen op de kaart. De indrukwekkend lange panorama’s van landschappen, planten, dieren en bevolking in Zuid-Afrika, van de 18e-eeuwse reiziger en tekenaar Robert Jacob Gordon, nemen een prominente plaats in.

Parallel aan de tentoonstelling zendt de NTR een zevendelige tv-serie uit, gepresenteerd door Hans Goedkoop.

Ook het Zuid-Afrikahuis Nederland zal in haar programmering de komende maanden veel aandacht besteden aan de bijzondere relatie tussen Zuid-Afrika en Nederland en aansluiting zoeken bij een aantal thema’s die in de tentoonstelling gepresenteerd worden. Zie ook: www.zuidafrikahuis.nl.


 

Dinsdag 9 mei 2017, 19.30 uur, Lezing

Het mislukte migratiebeleid van de Apartheidsstaat (de Thuislanden)

Het tegengaan van zwarte migratie naar de steden was een van de hoofddoelen van het Apartheidsbeleid.

De steden lag in ‘blank’ gebied en zo veel mogelijk zwarte inwoners moesten ‘terugkeren’ naar de thuislanden. Alleen wie een officiële betrekking had via het arbeidsbureau kreeg een tijdelijke verblijfsvergunning.

De politie hield elke dag pascontroles om illegale migranten op te sporen en uit te zetten. Maar ondanks de repressie slaagden de autoriteiten er niet in de trek naar de steden te stoppen.

Historicus Bas Kromhout legt in deze lezing uit waarom het Zuid-Afrikaanse migratiebeleid mislukte en hoe daardoor het Apartheidsplan in duigen viel.               

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 7,50
Zaal open: 19.00 uur


 

Donderdag 18 mei 2017, 19.30 uur, Speelfilm

Endgame

(GB/Zuid-Afrika, 2009, 101 min, Engels gesproken, Nederlands ondertiteld)
Regie: Pete Travis
Met oa: William Hurt, Chiwetel Eijofor, Jonny Lee Miller

De film speelt in de  jaren '80 in Zuid-Afrika, het apartheidsregiem is op zijn hoogtepunt. Het ANC (African National Congress) voert een gewapende strijd tegen de apartheid en het is duidelijk dat het land op een punt is aangekomen waarop er veranderingen moeten komen. President Botha probeert de macht echter in handen te houden, maar voert in het geheim gesprekken met Nelson Mandela.

Maar ook het Britse mijnwerkersbedrijf Consolidated Gold vindt dat een vreedzame oplossing in hun belang zou zijn en belegt een geheime ontmoeting tussen de verschillende partijen.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 7,50. 
Zaal open: 19.00 uur


 

Dinsdag 23 mei 2017, 19.00 uur, boekpresentatie en speelfilm

Boekpresentatie Voetpad naar Vergelegen en vertoning Die Wonderwerker.

Chris Barnard studeerde aan de Universiteit van Pretoria. hij schreef korte verhalen, toneelwerken, filmscrips, hoorspelen en romans, was regisseur van televisieproducties en winnaar van diverse literaire prijzen.

Zijn jeugdroman, ‘Voetpad na vergelegen’, is nu in het Nederlands vertaald bij Uitgeverij Mozaïek en zijn vertaler Michiel Angenent zal een korte introductie geven op het boek.

Aansluitend zal de film Die Wonderwerker, waar Chris Barnard het script voor schreef, worden vertoond.

Voetpad naar Vergelegen

Op het land werken tot je hele lijf er zeer van doet, honger hebben omdat de oogst weer tegenviel, te arm zijn om nieuwe schoenen te kopen. Christian weet niet beter, zo is het leven op boerderij Vergelegen. Hij is gelukkig. Maar als zijn broer ziek wordt, krijgt hij in de gaten dat het voor zijn ouders nauwelijks vol te houden is. Dan slaat het noodlot toe. Alles moet Christian achter zich laten – niet alleen de boerderij en hun land, maar ook Patty, zijn raadselachtige buurmeisje. Terwijl de wereld om hem heen ingrijpend verandert, wordt hij gedwongen keuzes te maken die het verloop van zijn leven voorgoed zullen bepalen.

Die Wonderwerker  

(Zuid-Afrika, 2012, 121 min, Afrikaans gesproken en Engels ondertiteld)
Regie: Katinka Heyns
Script: Chris Barnard

Die Wonderwerker is een film over de beroemde Zuid-Afrikaanse dichter en natuurkenner, Eugène Marais en zijn  verblijf bij een gezin in de Waterberg in de provincie Limpopo. In 1908 - op weg naar Nylstroom en lijdend aan een heftige malariakoorts aanval - stopt hij op een boerderij op zoek naar vers  drinkwater. Eigenaar Gys van Rooyen en zijn vrouw Maria nemen hem in huis om hem te laten herstellen en observeren zijn ziekte. Dit verblijf op de afgelegen boerderij leidt  tot een ware liefdes-vierhoek, die als een tijdbom gaat tikken.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 10,-
Zaal open: 18.30 uur / aanvang 19.00 uur

The post Zuid-Afrikahuis: Programma, Mei 2017 appeared first on LitNet.


Persbericht: Zuid-Afrikaanse historicus Dan Sleigh voor lezingenreeks naar Nederland

$
0
0

De bekende Zuid-Afrikaanse historicus en auteur Dan Sleigh komt voor een speciale lezingenreeks naar Nederland: 31 mei, Tong Tong Fair in Den Haag en 1 juni, Zuid-Afrika Huis in Amsterdam. Sleigh geniet internationale bekendheid als onderzoeker van de VOC-geschiedenis. Zijn historische roman Stemmen uit zee over het ontstaan van de Kaapse VOC-kolonie in Zuid-Afrika werd een bestseller in Nederland.  Sleigh ontving meerdere prijzen op het gebied van geschiedenis en letterkunde en is Ridder in de Orde van Oranje-Nassau vanwege zijn baanbrekende bijdragen aan de VOC-geschiedschrijving.

Dan Sleigh (foto: Naomi Bruwer)

Lezing 31 mei 2017, Tong Tong Fair, Den Haag

In zijn lezing Gemengde cultuur, gedeeld verleden in Zuid-Afrika gaat Sleigh in op de gemeenschappelijke historische en culturele band tussen Indonesië, Zuid-Afrika en Nederland, een onderbelicht thema van onze gedeelde geschiedenis.

De Kaap in Zuid-Afrika vervulde een sleutelrol als verversingspost van de VOC-schepen op hun reis van en naar de Oost. In de 17e en 18e eeuw ontstonden in de Kaap-provincie mengculturen doordat VOC-kolonisten, meegebrachte arbeiders en slaven uit de Oost en de lokale bevolking (oa de Khoi en San ) in het Kaapgebied relaties aangingen. Sleigh staat in zijn lezing stil bij de invloed uit de Indonesische archipel op taal, naamgeving, (kook)kunst en gebruiken van de Zuid-Afrikaanse mengculturen.

Lezing 1 juni 2017, Zuid-Afrika Huis, Amsterdam

Tijdens zijn lezing in het Zuid-Afrika Huis staat Sleigh, zelf een nazaat van de Amsterdamse schipper Klaas Acker, stil bij zijn historische roman 1795 die onlangs in Zuid-Afrika verscheen: "Het is de winter van 1795. De Kaap is nog steeds in Nederlandse handen, maar niet voor lang meer. De Engelsen liggen voor anker bij Simon’s town."

Aansluitend zal Dan Sleigh olv. Ingrid Glorie met Duncon Bull, conservator Buitenlandse Schilderkunst van het Rijksmuseum, in discussie gaan over zijn nieuwe historische roman en de historische context ervan.

De lezingenreeks is een initiatief van Joris Cornelissen (Stichting Afrinetwerk). Hij is tevens de oprichter en voormalig directeur van het 3-daagse Festival voor het Afrikaans in Amsterdam dat vanaf 2011 al drie keer met succes plaatsvond. De lezingen zijn mede mogelijk gemaakt door de Gravin van Bylandt Stichting, St Zuid-Afrikahuis Nederland en Stichting Tong Tong (alle Nederland) en De Van Ewijckstichting en de Afrikaanse Taalraad (beide Zuid-Afrika).

Praktische informatie

Lezing Tong Tong Fair

Datum: woensdag 31 mei 2017
Tijd: 14.30 – 15.15 uur
Locatie: Tong Tong Theater, Tong Tong Fair, Malieveld, Den Haag
Toegang: De lezing is onderdeel van het culturele programma van de Tong Tong Fair en is inbegrepen in de toegangsprijs van het evenement, zie http://tongtongfair.nl/ticketshop/
Website: http://tongtongfair.nl/

The post Persbericht: Zuid-Afrikaanse historicus Dan Sleigh voor lezingenreeks naar Nederland appeared first on LitNet.

Nederlandse boeklesers kry hulle eie sideboard

$
0
0

So pas is die suksesvolle Die Sideboard van die bekende Simon Bruinders onder die titel Dit is mijn land in Nederland uitgegee. Die Afrikaanse uitgawe het drie jaar gelede verskyn en is hier uiters goed deur lesers ontvang. Die Engelse uitgawe is ook nou in Suid-Afrika uitgegee.

Na sy baanbrekersrol in Jans Rautenbach se veelbesproke film Broer Matie speel Simon Bruinders reeds 30 jaar later as ’n professionele akteur verskeie ander film- en televisierolle.

“Ek het nooit gedroom om regtig ’n groot skrywer te word nie,” sê Bruinders. Tog het die skryfmuse hom begin beetkry nadat die eg-Suid-Kaapse storie van grondbesit by hom begin vorm aanneem het.

In Die Sideboard verander die wêreldgeskiedenis in 1939 onherroeplik. Ook in Suid-Afrika. By George onder die Outeniekwaberg kom ’n ongeletterde Abraham tot die besef van die belangrikheid van boekgelerentheid. Abraham droom van ’n familie met Stella, die jong onderwyseres. Om eendag kinders op sy eie grond groot te maak.

Só begin sy lewensreis, deur Sentraal-Afrika, tot by Egipte. En weer terug na George se vrugbare grond. Die swarthout en geelhout, waaruit hy ’n sideboard vir Stella wil maak.

Deur sy lewenstryd word die sideboard ’n huisaltaar – ’n simbool van geloof. Voortdurend bedreig en byna deur die vuur vernietig.

Die Sideboard is ook die verhaal van Abraham se vriendskap met Kobus, die jong Afrikaner ...

Die goeie uitbeelding van die karakters se menslikheid, gee jou as leser insig in die lewe van die mens in die 20ste eeu. Hierdie bruinmensstorie is nie net ʼn liefdesverhaal nie, maar ʼn refleksie van Suid-Afrika se geskiedenis. ʼn Geskiedenis wat nie vergeet mag word nie: die effekte van apartheid, die seer wat dit meegebring het. Die ontwrigting wat die gedwonge verskuiwings veroorsaak het vir die bruin mens – verskillende rasse wat ʼn bepaalde gebied moes bewoon. Wat, nes Abraham, van sy grond vergooi was. Grond waarvoor hy in die oorlog gaan baklei het, ongeag die gevare daarvan. Hy het geglo “jy hoort nie sonder grond nie, want daarsonder is jy niks.” Ons sien hoe hierdie ambagsman en houtwerker ʼn geveg opsit om te behou wat syne is. Dít waarvoor hy so hard gewerk het. Dit wat aan hom beloof was. Wat vir hom ’n beter lewe sou beteken. Vir hom, maar ook vir sy gesin.

Die Afrikaanse uitgewer Naledi het die regte van Bruinders se roman aan die Nederlandse uitgewer Mozaïek verkoop. Mozaïek het reeds verskeie Suid-Afrikaanse treffers, soos Die lanternswaaier en Die dooies leef, beide van die skrywer SD Fourie, uitgegee, asook Brett- Michael Innes se Die storie van Racheltjie de Beer, waarvan meer as 5 000 verkoop is.

The post Nederlandse boeklesers kry hulle eie sideboard appeared first on LitNet.

“[I]n de ogen van niemand”. Steve Biko in de poëzie van Bert Schierbeek

$
0
0

Op 12 september 2017 is het precies veertig jaar geleden dat Steven (Steve) Biko (1946–1977) onder gruwelijke omstandigheden om het leven is gebracht. Nadat Biko in augustus 1977 in Port Elizabeth was gearresteerd en vervolgens “naakt met kettingen aan zijn celvloer [werd] vastgeklonken” (Jonckheere 1999: 184), folteringen moest ondergaan en vervolgens in winterse omstandigheden zonder kleren naar Pretoria was vervoerd, is hij aan hersenletsel overleden. Er was veel te doen over de dood van Biko. Zelfs de Wikipedia-pagina heeft het over de omerta die in apartheidskringen bestond over de eigenlijke doodsoorzaak. Een van de levensbeschrijvingen die een reconstructie van de feiten presenteert, van de hand van Donald Woods (1978), is door het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime verboden. Marja Kroef schreef erover in Onze Wereld (21 (1978) 8, p 39). De ware toedracht is pas aan het licht gekomen tijdens zittingen van de Waarheids- en Verzoeningscommissie. De moord op Biko heeft ook buiten Zuid-Afrika een golf van verontwaardiging teweeggebracht. In Nederland, zo stelt Wilfred Jonckheere, is vanaf 1977 “antiapartheidspoëzie” op gang gekomen. De arrestatie van Breyten Breytenbach twee jaar eerder en diens veroordeling tot negen jaar gevangenschap waren “een katalysator” voor de militante poëzieproductie tegen apartheid van Nederlandse en Vlaamse schrijvers.

Steve Biko en Bert Schierbeek

Iconische foto’s

In de tentoonstellingscatalogus Goede hoop. Zuid-Afrika en Nederland vanaf 1600 (2017) is een bijdrage gewijd aan wat overkoepelend de antiapartheidsbeweging in Nederland wordt genoemd. Bij “Intermezzo 29”, getiteld “Van Pretoriusplein naar Steve Bikoplein”, staat een iconische foto. Op 21 augustus 1978, zo luidt het onderschrift, is in Amsterdam het Steve Bikoplein ingehuldigd en verdween het naambord Pretoriusplein van de straatgevels. Bij die gelegenheid las de Nederlandse schrijver Bert Schierbeek (1918-1996) een gelegenheidsgedicht voor waarin de gruwelijk om het leven gebrachte antiapartheidsactivist, stichter van de South African Student Association en leider van de Black Consciousness Movement, wordt gememoreerd. Schierbeek was met die daad van verzet gericht tegen de apartheidsregering in Pretoria niet aan zijn proefstuk toe.

Karin Evers, samensteller van De andere stemmen. Portret van Bert Schierbeek (1993), wijdt een kort hoofdstuk aan Schierbeeks antiapartheidsactiviteiten. In 1975, tijdens een ontmoeting met de Zuid-Afrikaanse acteur Anthony Akerman, is naar verluidt de aandacht voor de struggle en dus de strijd tegen rassensegregatie in Zuid-Afrika bij de Nederlandse schrijver ontkiemd. Evers vermeldt een manifestatie in de Amsterdamse Koopmansbeurs waar het Zuid-Afrikaanse dichterscollectief Mayibuye optrad. Deze pionier van de cultuurafdeling van het op dat moment in Zuid-Afrika verboden ANC engageerde Schierbeek als vertaler. Tijdens het evenement las hij volgens Evers een fragment voor uit de vroege bundel De andere namen (1952). In De andere stemmen wordt het fragment als volgt geciteerd:

de jongens lachen de blanken uit de zwarte negerjongetjes
zij steken de tong uit in de film
zure mannen komen en gaan

zij horen niet de tamtam der woelige revoluties de drum der voeten en de sprong van het hoofd uit de kroese haren en zien niet de vlam in de ogen broeien der wraak en het tellen in de harten der velen die zwart zijn en de weinigen wit en niet de witte tanden nemen zij waar die nog als onverwoestbare muren de weg naar binnen bewaken en voeden zij horen niet de grote revolutie die waakt en zal opspringen uit de rode bedden die deze zwarte huiden het onbetwistbaar huis zijn…

De ontmoeting tussen Schierbeek en Akerman leidde niet alleen tot vertaalwerk, maar ook tot toneeluitvoeringen. Met name twee toneelteksten van de Zuid-Afrikaanse dramaturg Athol Fugard zijn vertaald: Verklaringen na een arrestatie onder de immoraliteitswet en Boesman en Lena. De eerste tekst, een “aanklacht tegen de ontuchtwet”, is opgevoerd in 1976 door Poëzie Hardop (met Cocky Boonstra en Wim Kouwenhoven) en Boesman en Lena werd in 1981 geproduceerd door FAct (Rotterdam), met André van den Berg, Joseph Mosikili en Yvonne Petit. Meer gegevens kunnen worden nagelezen in het boek van Karin Evers.

Ook in Wilfred Jonckheeres imagologische studie Van Mafeking tot Robbeneiland (1999) staat een iconische foto van de antiapartheidsbeweging in Nederland. Er is een opname gemaakt van Schierbeeks voordracht van het Biko-gedicht op het gelijknamige plein. De anekdote die gepaard gaat met de voordracht wordt door Karin Evers beschreven. De dichter was naar eigen getuigenis kort voor hij het spreekgestoelte moest beklimmen het manuscript vergeten en stuurde Anthony Akerman naar het lokaal van het politiek-culturele centrum De Populier aan de Nieuwe Herengracht, waar Poëzie Hardop gevestigd was, om een exemplaar van de tekst op te halen.

De gruwelijke moord op Steve Biko heeft in Nederland, waar de velerlei organisaties en verenigingen omvattende Anti-Apartheidsbeweging Nederland (AABN) heel actief was, vooral schrijvers weten te inspireren. Jonckheere citeert het gedicht ”Steve Biko” van Jan H de Groot, in juli 1978 gepubliceerd in het tijdschrift Dimensie (1999: 185), en het meermaals herdrukte verzetsgedicht van Schierbeek (zie verder).

Schierbeek en de antiapartheidsstrijd in Nederland

Bert Schierbeek, zelf lid van het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, had al eerder zijn weerzin voor de praktijken van het perfide apartheidsbewind onder woorden gebracht. Zo schreef hij in 1975 – het jaar van Breytenbachs arrestatie op beschuldiging van terroristische activiteiten in het buitenland – de “Brief aan Vorster”. De titel van de tekst én van de kortfilm die door Roeland Kerbosch is geregisseerd, refereert aan het bekende gedicht “Brief uit die vreemde aan slagter”, door Breytenbach opgenomen in Skryt. Om ’n sinkende skip blou te verf (1972) en opgedragen aan “Balthasar”, de toenmalige Zuid-Afrikaanse premier Benjamin John Vorster. Voor de aanklacht tegen het apartheidsregime diende Breytenbach zich voor het Hooggerechtshof te verontschuldigen. De “Brief aan Vorster” bleef tijdens Schierbeeks leven ongepubliceerd en is door editeur Karin Evers postuum opgenomen in de afdeling “Verspreid gepubliceerde gedichten” in De gedichten (2004, p 529-536). De film is bekroond tijdens het 20th International Film & Television Festival New York. Schierbeek droeg de ”Brief” voor op vraag van Poetry International (1977), een gelegenheid waarbij een geldinzameling is georganiseerd voor de gevangengezette Breyten Breytenbach (Evers 1993: 93). Jonckheere heeft het over een stencil van vier pagina’s die door Poetry International en de Rotterdamse Kunststichting is uitgegeven.

Ook de gevangenschap van Breytenbach heeft een storm van protest losgemaakt in Nederland. De Zuid-Afrikaanse antiapartheidsmilitant en dichter (“Sestiger”) genoot begin jaren zeventig al “ruime bekendheid” in Nederland (Jonckheere 1999: 171). Het renommee viel toe te schrijven aan een optreden tijdens Poetry International (1971), de uitgave van Skryt in het fonds van Meulenhoff, de vertalingen door Adriaan van Dis en de steun vanuit het periodiek Raster (Hans C ten Berge). Na de veroordeling en de opsluiting in een isoleercel publiceerden Bureau Poetry International en Rotterdamse Kunststichting aan breyten breytenbach (1977), met gedichten van de Nederlandstalige auteurs J. Bernlef, C. Buddingh’, Remco Campert, Gerrit Komrij, Sjoerd Kuyper, Eddy van Vliet en Marcel Wauters. Ook buitenlandse deelnemers aan PI, V. Popa, W. Rendra en J. Rothenberg, tekenden met hun poëzie protest aan tegen het onrecht dat de Zuid-Afrikaanse schrijver is overkomen. Drie jaar later verscheen Vingermaan (1980), een uitgave onder de redactie van Eva Bendien en Rutger Noordhoek Hegt in een productie van Meulenhoff en Galerie Espace. Naast de buiten gesmokkelde gevangenistekeningen van Breytenbach bevat de bundel teksten van Rutger Kopland, Gerrit Kouwenaar, Lucebert, Bert Schierbeek en Hans C. ten Berge. De bijdrage van Schierbeek is het driedelige ‘Voor Breyten Breytenbach” (p 23-25), postuum opgenomen in De gedichten (p 576-580).

Hetzelfde jaar stelde Manuel Kneepkens de gelegenheidsuitgave Schrijvers tegen apartheid (Den Haag, 1980) samen. De publicatie is de neerslag van een avondmeeting in De Waag (Leiden) waar de antiapartheidsgroep Boycot Outspan Aktiecomité in december 1979 dichters samenbracht. Die bijeenkomst wordt een hoogtepunt genoemd van het verzet van de Nederlandse literaire wereld tegen apartheid (Jonckheere 1999: 185-186). Deelnemers zijn JB Charles, Piet Cramer, Louis Ferron, Huub Oosterhuis, Bert Schierbeek en Simon Vinkenoog. Ook Frank Martinus Arion en de ballingen Vernon February en Mazisi Kunene namen deel aan het optreden. Schierbeek las ook daar, na de bijeenkomst op het Steve Bikoplein, zijn Biko-gedicht voor.

In 1982 is daarnaast ook de bundel Vastberaden op weg. Vrouwenverzet in Zuid-Afrika (Utrecht) uitgegeven. De antiapartheidsbeweging in Nederland was ondernemend en stak met protestacties, voordrachten en boycotactiviteiten een hart onder de riem van de Struggle die in Zuid-Afrika in alle hevigheid werd gevoerd en met harde hand is onderdrukt.

Schierbeek en Biko

De meest expliciete, niet-literaire bijdrage van de hand van Schierbeek gericht tegen apartheid is in 1980 door NOVIB als stencil (zes pagina’s) uitgegeven. NOVIB staat voor de Nederlandse Organisatie voor Internationale Ontwikkelingssamenwerking met als secretariaat de AABN. De eerste alinea van de Engelstalige bijdrage gaat als volgt:

It was with great approbation that I read the paper, Culture and Resistance in South Africa, presented by my friend Kgositsile at the Culture and Resistance Symposium in Gaborone. Quite rightly, he says that resistance must be united, but that doesn’t mean that [must] be less diverse.

Schierbeek noemt apartheid “based on the age-old principle of divide and rule”. Het politieke systeem dat volgens een verdeel- en heersprincipe bestaat, “isn’t unique to South Africa”. Ook de Indianen in Noord- en Zuid-Amerika en de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn het slachtoffer van dergelijke perverse politieke systemen. Schierbeek citeert de leider van ANC, Oliver Tambo, die iedereen opriep – ook schrijvers – in het verzet te participeren. In een tweede deel van zijn referaat, dat aanvangt met de vaker geciteerde uitspraak “bombs and bullets explode only once and a poem explodes over and over again”, verwijst de auteur naar Picasso’s Guernica, teksten van Günter Grass en ook Lucebert, Multatuli (Max Havelaar) en W.F. Hermans (De tranen der acacia’s).

De naam Steve Biko wordt niet genoemd in het schotschrift. Ook in het Biko-gedicht wordt de vermoorde antiapartheidsactivist niet met naam genoemd. Alleen de titel is expliciet en duidt de apostrof aan. Er wordt een jij-figuur aangesproken waarin we de burgerrechtenactivist herkennen. Indien de lectuur referentieel wordt ondernomen, zijn de verwijzingen naar de erbarmelijke omstandigheden waarin Biko om het leven kwam duidelijk. Drie strofen eindigen met de regel “in de ogen van niemand”. Niemand, noch de politie noch de dokter, erkenden de folteringen die Steve Biko in gevangenschap heeft ondergaan.

je werd niet doodgeslagen
vermoord door niemand
de laarzen die je trapten
daarin stonden de benen
van niemand

Er is in Schierbeeks gedicht sprake van “geheel uit / de doeken gedaan / gevonden en verder niets” (naakt vastgeketend) en tot tweemaal wordt “je geopende mond” vermeld (gebaseerd op de foto van de vermoorde Biko). De strofe “als de jeep passeert / voor dovemans oren / kraait er geen haan” kan verwijzen naar het geheime transport van PE naar Pretoria.

De dode wordt aangesproken “als in een begrafenisrede” (Jonckheere 1999: 184). Anthony Akerman belicht in een bijdrage over Schierbeek en Zuid-Afrika in Bzzlletin (1978) dit gedicht. Het is zonder meer een van de meest beklemmende Biko-gedichten die ik ken, met een nog overweldigender effect dan de popsongs van Peter Gabriel, Simple Minds en A Tribe Called Quest. De tekst van Schierbeek is overigens in verschillende publicaties opgenomen, maar niet gebundeld in een poëzie uitgave van Schierbeek. In De gedichten worden de volgende bronnen vermeld: Gedichten voor 1978 (red. Huub Oosterhuis en Ton van der Stap, 1977), Bzzlletin (1978), De Vlaamse Gids (1978), Helemaal goed komt het nooit: teksten over de toekomst van o.a. Bertolt Brecht en Lucebert (red. Huub Oosterhuis, 1978) en Steve Biko (De Vier Seizoenen, Groningen, 1988). In twee publicaties komt een variant voor.

Ter gelegenheid van de veertigste verjaardag van Biko’s overlijden en twintig jaar na de dood van Bert Schierbeek haal ik het hier weer voor het voetlicht.

Steve Biko

jij bent dood
je woorden
(vrede ingebed)
liggen in het gat
van je geopende mond

een spiegel
een achterkant
zonder echo

eindelijk in het thuisland
van iedereen

de bevroren hand
van de gesneuvelde
steekt uit boven het
kapitale slagveld

daarboven laten ze vliegers op
met het touw waaraan jij niet hing

een betrekking
tussen vorm en wind
in het licht van niets

je werd niet doodgeslagen
vermoord door niemand
de laarzen die je trapten
daarin stonden de benen
van niemand

als ’t heel even regent
in de woestijn
bloeit de roos verder
in de ogen van niemand

je viel van zelf om
in de ogen van niemand

uit het raam gevallen
je gesneden aan glas
laten ze vliegers op
touw slijt niet gauw
in de ogen van niemand

als de jeep passeert
voor dovemans oren
kraait er geen haan

je werd geheel uit
de doeken gedaan
gevonden en verder niets

staat het woord stil
in de spiegel van je
geopende mond

Bert Schierbeek, De gedichten (2004: 561-562)

Epiloog

Bert Schierbeek las volgens het relaas van Karin Evers het Biko-gedicht voor in Pretoria en in aanwezigheid van Marlene van Niekerk aan de Universiteit van de Witwatersrand in Johannesburg. Het optreden aan de apartheidsgezinde Randse Afrikaanse Universiteit is naar verluidt veel minder gesmaakt (Evers 1993: 92). Na het opheffen van de culturele boycot in de jaren negentig bracht Schierbeek in 1992 op uitnodiging van het Amsterdamse Komitee Zuidelijk Afrika en het Zuid-Afrikaanse Vrye Weekblad een bezoek aan het festival “Breaking the barriers / Breek af die mure” in Johannesburg en Kaapstad. Hij maakte deel uit van een Nederlandse delegatie, met onder anderen Freek de Jonge, die de culturele banden met Zuid-Afrika en de kunstenaars ter plaatse wilde aanhalen. Het land verkeerde toen in een transitieperiode na de vrijlating van Mandela en voor de eerste democratische verkiezingen van april 1994. Schierbeek was in die woelige tijd aanwezig in Zuid-Afrika.  

Bronnen

Karin Evers, De andere stemmen. Portret van Bert Schierbeek. De Bezige Bij, Amsterdam, 1993.

Wilfred Jonckheere, Van Mafeking tot Robbeneiland. Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur 1896-1996. Vantilt, Nijmegen, 1999.

Roeland Muskens, ‘Nederland tegen apartheid: “Stop de negervervolging in Zuid-Afrika!”’, in: Martine Gosselink, Maria Holtrop en Robert Ross (red.), Goede hoop. Zuid-Afrika en Nederland vanaf 1600. Rijksmuseum/Vantilt, Amsterdam/Nijmegen, 2017, p 301-315.

Bert Schierbeek, Apartheid. NOVIB, Amsterdam, [1980].

Bert Schierbeek, De gedichten. Karin Evers (ed.). De Bezige Bij, Amsterdam, 2004.

Met dank aan Corine de Maijer van het Zuid-Afrikahuis (Amsterdam) en aan Poëziecentrum (Gent). Voor deze bijdrage is dankbaar gebruik gemaakt van de Biko- en Schierbeek-documenten in de bibliotheek en het archief van de Stichting Zuid-Afrikahuis Nederland.

Foto van Bert Schierbeek: Wikipedia (Nationaal Archief Fotocollectie, ANEFO)
Foto van Steve Biko: Wikipedia

The post “[I]n de ogen van niemand”. Steve Biko in de poëzie van Bert Schierbeek appeared first on LitNet.

Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 10

$
0
0

Twee Suid-Afrikaanse musikante, Annari Breed en DuPreez Strauss, het pas op hul eerste Europese toer vertrek met die doel om Afrikaanse musiek en die groeiende ondersteuning van Suid-Afrikaanse kuns en kultuur in België en Nederland te vier.

Breed en Strauss het op 1 Maart na Vlaandere en Nederland vertrek vir ’n reeks optredes om ’n passie vir Afrikaanse musiek in die buiteland te bevorder. Hul deel hul eksklusiewe dagboekinskrywings met LitNet.

Lees nog inskrywings hier.


Gent

Geskryf 16 Maart 2017

Na middagete en ons Lochristi-vertoning op 12 Maart gaan laai George ons af in Gent by die mees fabelagtige woning wat ek nog in lewende lywe gesien het.

Firat vanaf Turkye ontmoet ons by die deur van die nouste, hoogste huis wat ek in jare betree het. Hy staan en toekyk terwyl ek en DuPreez ons skoene uittrek en sy pantoffels aantrek, voor ons die toer van die woning kry.

Die mure is geverf met krulle en pouvere, daar is affodille in ’n glasvaas wat versigtig balanseer op die balustrade, en pers glas in die vensters. Moeder Maria-“pitrette” met elektriese kerse (veiliger!) oralom op vensterbanke. Meters en meters feetjieliggies is om die handrelings gedraai vanaf die kelder se trappe tot verby ons derdeverdiepingkamer.

Die toilet is onder die trappe (DuPreez kan net gebukkend en met ’n gesonde dosis vrees binnegaan), reg langsaan die kombuis, en het ’n oppervlak van presies 120 by 90 cm. Tussen dié twee is ’n deur waarvan die glas vervang is met ryspapier.

Ons is op die derde verdieping en die badkamer is in die kelder.

Hier woon ons vir drie dae.

Firat se toringwoning in Gent

Ons is verras oor hoe vinnig ’n mens se onderbewussyn snags kan leer knyp. Hy/sy moet klaarblyklik alleen maar met ’n dood-ter-trap gedreig word, dan kan jy skielik gemaklik deurslaap.

DuPreez is pal in die kombuis besig om die heerlikste, rykste disse te kook, terwyl hy land en sand met Firat gesels oor dié se immigrant-ervaring in Europa.

Firat wil na ’n ruk weet of ek ’n prinses is wat net snags verskyn om te gaan bad.

Nou en dan kyk ek en DuPreez vir mekaar en ons wil byna flou raak van die luuksheid van net hier te kan wéés.

Hoekom is ons so pap in die lyf?

Ons is wel al twee nog verkoue, maar ek herken hierdie anderster moeg.

Dit kom van alles nuut beleef, elke liewe dag. Nuwe mense, nuwe reëlings, nuwe bed, nuwe dorp. Gemaksones wat gestoot en uitgerek word soos ’n stuk prestik. Ore wat moet spits omdat jy die taal net-net begryp. Nuwe name, gesigte, vriende, plekke en elke oomblik moet jy op jou vriendelikste bly. En jou ander werk gaan aan en moet op datum gehou word ... Ja. Ek verstaan wat gaan aan.

Daarom voel ek heeltemal gemaklik met die feit dat ek vir drie volle dae terugklim in my pajamas na my stort elke oggend.

DuPreez gaan avontuurlustig die stad in. Ek bly tuis, want ek besef: dit is beter om nou eers die kokon dig te spin, sodat daar iets oor is van die vlinder wanneer sy later weer moet sing.

 

Roeselare

Geskryf 20 Maart 2017

Bart Deheeger ontmoet ons op Saterdag 18 Maart (in die reën) by Gent-Sint-Pieters-stasie. Ons tree Sondag 19 Maart by die Burgerschool in Roeselare op.

Roeselare is in Wes-Vlaandere en is “baie ver” (45 minute per motor vanaf stasie tot by Bart se voordeur).

Hierdie dialek is moeilik verstaanbaar en DuPreez moet heelparty keer vir ons gasheer hokaai roep vir ’n verduideliking.

Gelukkig is Bart baie bekend met en obsessief lief vir Suid-Afrika en hy pas sy taalgebruik aan om dit vir ons makliker te maak.

Ons gaan heel eerste na die lokaal toe (in dié geval die Burgerschool se skoolsaal) vir die klanktoets. Dit voel of ons twee weer terug is op die skoolbanke in Bloemfontein, die aand voor die prysuitdeling. Skoolsale, regoor die wêreld, het klaarblyklik presies dieselfde uitleg.

DuPreez en Annari bevind hulself terug in die skoolbanke.

Bart is ’n leraar by die Burgerschool en was die impetus agter môre se optrede. Alle wins gaan aan Born in Africa, ’n liefdadigheidsorganisasie wat aktief is in die sosio-ekonomies benadeelde areas rondom Plettenbergbaai.

Ons gaan tuis by hom en sy lieflike gesin. Ons ontdek gou dat die obsessie met Suid-Afrika dieper gaan as wat ons besef het. Alto Rouge-wyn, Spur-slaaisous, Ina Paarman-speserye (elke geur wat ooit uitgebring is) en Amarula-likeur word uitgedeel. Ons voel skuldig, want hierdie produkte moes ten duurste oor die water gekom het en hier word dit as’t ware op ons twee gemors.

Tog ontroer die gasvryheid agter hierdie gebaar ons.

DuPreez en Annari by Bart Deheeger en sy gesin aan huis

Die volgende oggend by die Burgerschool is ons kleedkamer ’n klaskamer.

Ek en DuPreez raak onwillekeurig bedees en stil. Die atmosfeer van “skool” rus op ’n mens, selfs na soveel jare. Maar die optrede verloop goed.

Heel voor, teenaan die verhoog, sit Siska en haar twee kinders, Jutte en Tijl.

Hierdie tweetjies, wat sekerlik omtrent 3,25% kan verstaan van dit wat die oom en tannie sing en sê, is tjoepstil en vasgenael tydens die ganse vertoning.

Tijl maak nou en dan gelate bewegings saam met my. My hart sing.

Annari saam met Jutte en Tijl

Na die optrede neem ons afskeid van ons gasheer en -vrou en ons voel ons ’n bietjie bewoë. Ons laat vriende hier agter.

Siska neem ons terug na Gent-Sint-Pieters-stasie en groet ons met die woorde: “Wanneer jullie de volgende keer in Gent zijn, verblijven jullie bij ons. Zo lang als jullie willen. Jullie zijn altijd welkom.”

Ons is uit die veld geslaan.

Amsterdam

Geskryf  op 25 Maart 2017

Ons is sterk aangeraai om die Rijksmuseum in Amsterdam te besoek. Daar is tans ’n uitstalling wat handel oor die gedeelde geskiedenis tussen Nederland en Suid-Afrika en wat blykbaar aangrypend is.

DuPreez en Annari voor die Rijksmuseum

Ek en DuPreez klok vroeg in by ons aweregse, boot-akkommodasie naby Centraal Station. Dit is ’n lieflike dag en ons vat die pad, museum toe.

Amsterdam is my gunsteling Europese stad.

Die gragte, die kanale, die huisbote. Die taal wat ek verstaan en die straatkafeekultuur. Die huise, met die enorme loodglasvensters wat vir die afgelope paar honderd jaar reeds skeef langs die kanale staan en nog steeds net so statig daar uitsien soos dit moes gelyk het in die dae van die VOC.

Al die fietse, party so versier met sagte speelgoed of plastiekblomme dat jou oë soms sukkel om die hele prentjie in te neem wanneer dit na jou toe aangebons kom oor die kleinsteentjiestrate.

Amsterdam se fietse

Alles werk saam om dit ’n fantastiese spektakel vir die oog te maak.

Daar is ’n Kodak-oomblik om elke hoek en draai.

Die sypaadjies is bitter nou, maar voor byna elke huis is ’n bankie en potplante gesellig staan gemaak. Soms sien jy selfs ’n boekrak met regte egte boeke in.

Wanneer daardie son uitkom, aitsa! Hemde word uitgeruk, lang glase met koel drankies word geskink en die mense kuier.

Net daar. Op straat. Met deure oop en platespelers luid, maak almal seker dat elke knertsie genot uit hierdie dag getrek word.

Ons stap verby ’n groepie mooi jongmense met baarde en asimmetriese haarstyle.

Hulle het sommer net daar op die kanaal se wal, tussen ’n motor en ’n boom, ’n tafeltjie skeef staan gemaak en met ’n draadloos en ’n versameling wyne kuier hulle in die son en in die openbaar. Hulle is totaal onselfbewus. Ons is jaloers op hulle gelate joligheid.

Soos gewoonlik is DuPreez meteens rasend honger.

Ons stap en stap. Uiteindelik, bleek om die kiewe, vind ons ’n supermark.

Toe word daar gekoop met magies wat beslis groter is as ogies vandag.

Met bultende sakke stap ons daar uit en ’n rukkie later vind ons ons perfekte piekniekplek.

Net daar, tussen ’n motor en ’n boom, met ons voete wat afhang water toe, pak ons ons feesmaal uit.  

DuPreez aan't piekniek hou langs ’n kanaal in Amsterdam

Ons raak deel van die besienswaardighede en andersheid van hierdie stad en verskaf ’n fotogeleentheid vir al die bote en bote vol toeriste wat verby tjoe-tjoe en vir ons waai.

Ons geniet ons só dat teen die tyd dat ons uit ons genotstupor kom, dit reeds 4:30 nm is. Ons haas ons na die Rijksmuseum wat 5-uur toemaak.

Ons is te laat.

Wat op aarde gaan ons vir die “mense” sê?

Dat ons eerder langs ’n kanaal in die son wou sit en rooiwyn drink, kaas en bloedrooi tamatietjies eet as om dié unieke uitstalling te kom kyk?

Dit klink ongekultiveerd, byna barbaars, ondankbaar.

Voor die ingang van die museum is ’n trio van musikante besig om te speel.

Piazolla en Vivaldi vir ons wat verbyloop.

DuPreez buig galant en ek sit ons inkopiesakke neer.

En net daar, voor die Rijksmuseum, dans ek en hy ’n wals.

Soos alle Afrikanermans wat hulle eie matriekafskeid bygewoon het, kan DuPreez Strauss tol en draai en my laat sweef met die beste van die res.

Mense stap verby en klap hande.

Een tannie gooi selfs ’n muntstuk in ’n leë polistireenkoppie wat toevallig hier naby ons voete vergete gebly het.

DuPreez en Annari voor graffiti in Amsterdm

Antwerpen

Geskryf 27 Maart 2017

Dirk Verelst is die eienaar van Opus 4, waar ons optrede die Saterdag, 25 Maart, plaasvind. Hy is self ’n violis, en passievol oor mooi musiek, en kry dit reg om ’n konstante stroom klassieke uitvoerings hier vir ’n klein, eksklusiewe gehoor aan te bied. Die lokaal is onder andere ook ’n kunsgalery. Hy doen ekstra moeite om ons te akkommodeer en tuis te laat voel.

Ek en DuPreez voel beide aan dat vanaand se vertoning spesiaal gaan wees. Dit is ons laaste optrede in Europa en daar is ’n gewigtigheid aan so iets verbonde.  

Ek bespeur ’n klein bietjie hartseer. Groet is tog maar bittersoet.

Annari en DuPreez by Opus 4 in Antwerpen

Ek voel lighoofdig van dankbaarheid vir die geleentheid wat aan ons geskenk is om in Afrikaans, voor al hierdie fantastiese gehore, te kon optree.

Vir die liefde en gasvryheid wat ons teëgekom het. Om dit alles te kon sien, leer en beleef. Om dit saam met DuPreez te kon ervaar.

Die aand se vertoning ís spesiaal.

Dit voel asof ons en die gehoor vasgevang is in ’n kristalbal waarin tyd stilstaan.

Daar word byna asem opgehou.

Toe die laaste note wegsterf, is dit asof ons klokkies hoor.

Soos met elke optrede vantevore, is daar ’n sterk reaksie op my vriendin Vanessa Myburgh se gedig “Opstaan”. Soos gewoonlik het ek die gedig vir die gehoor voorgelees ter inleiding van my lied “Laasnag”.

Vanessa se gedig vat presies raak waaroor “Laasnag” handel. Dit maak harte wawyd oop vir die aanhoor van die lied. Na elke optrede wil mense hoor waar hulle nog van haar werk in die hande kan kry. My bors swel van trots, want hierdie Viking-vrou wat langs die Tuinroete bly, skryf oor vellies, blikbekers en proteas. Dinge wat nie deel uitmaak van hierdie mense se verwysingsraamwerk nie, en tog praat sy op ’n manier direk met hulle. Op die man af laat sy hulle kiertsregop sit.

Ek is aangenaam verras om vir Frank Judo na die optrede te sien.

Dit is die derde optrede wat hy bywoon.

Hy is die voorsitter van die Vlaams-Zuidafrikaanse Cultuurstichting wat ons hoofborg is. Sonder hom sou hierdie toer maar ’n saadjie in die grond gebly het.

Ek weet nie hoe om hom te groet of te bedank nie.

Hoe sê mens tog dankie vir iets wat met soveel omgee, entoesiasme en passie gedoen is? Sy liefde vir my lieflike Afrikaans loop oor en verby opdraandes, stopstrate en doodloopstrate.

Dalk kan jy maar net probeer om dit waarmee jy toevertrou is, met al jóú omgee, entoesiasme en passie aan te pak en verder te dra.

Jy doen jou bes en gee jou alles.

Dis groettyd.

Dankie julle.

The post Afrikaans in die Laaglande-toerdagboek: inskrywing 10 appeared first on LitNet.

“Gebied vol twijfels” van Etienne van Heerden: ter gelegenheid van een schrijversoptreden in Gent

$
0
0

Universiteit Gent (Foto: https://www.ugent.be/)

Het Gentse Centrum voor Afrikaans en de studie van Zuid-Afrika (Universiteit Gent) heeft Etienne van Heerden uitgenodigd voor een gesprek met gastonderzoeker Louise Viljoen (Departement Afrikaans en Nederlands, Universiteit Stellenbosch). Bij die gelegenheid is de Zuid-Afrikaanse schrijver, wiens werk ruime verspreiding heeft in het Nederlandse taalgebied, bereid over zijn literaire oeuvre te praten. Dat spreken buiten de literaire ruimte op het publieke platform is niet evident. Etienne van Heerdens essay “Vanuit eigen werk: het opgetekende verleden” in De Gids (1995) vangt aan als volgt: “Een schrijver wordt vaak gevraagd over eigen werk te komen spreken. Natuurlijk voorziet hij de risico’s die het dopen van de tong in de inkt van het eigen schrijfwerk met zich meebrengen. Bij schrijvers die te veel praten en te weinig schrijven rijst immers het vermoeden dat hun tong nat is omdat hun pen is opgedroogd”. Aanleiding voor het gesprek is de afronding van een nieuwe roman, vier jaar na de publicatie van Klimtol (2013), en nog vooraleer de Nederlandse vertaling van Klimtol beschikbaar is. Aangezien het boek in oktober nog niet beschikbaar is voor de Nederlandstalige markt, treedt Van Heerden niet op tijdens de Week van de Afrikaanse Roman. De Week heeft dit jaar plaats in Amsterdam en Gent.

De Leeskring Afrikaanse literatuur, een door het Gentse Centrum en de Vlaams-Zuidafrikaanse Cultuurstichting georganiseerde gespreksgroep over hedendaagse Zuid-Afrikaanse letteren, wijdde vorig academiejaar haar eerste bijeenkomst aan Van Heerdens Klimtol. Ludo Teeuwen sprak op 3 maart 2016 over leven en werk van de schrijver en ging dieper in op het personage als homo ludens en de verhouding tussen feit en fictie. Ruim twintig jaar geleden wijdde Van Heerden in De Gids zoals gezegd een bespiegeling aan de positie van de “schrijver als historiograaf” en de gespannen verhouding tussen “facere” (maken, doen) en “fingere” (maken, scheppen). Door de grenzen van het eigen verleden te exploreren – Van Heerdens werk kan als autofictioneel worden getypeerd – en te verdwalen in “mythes, overleveringen, roddelverhalen, verzwegen feiten” (“magisch realisme”) wordt “de statische geschiedenisopvatting [gedestabiliseerd]”. Het verleden is immers onkenbaar.

Ik las het essay naar aanleiding van een gastcollege dat ik precies twintig jaar geleden voor Gentse studenten wijdde aan de romankunst van Van Heerden. Op uitnodiging van mijn collega Dirk Coigneau, destijds titularis van een werkcollege over Afrikaanse literatuur aan de Universiteit Gent, sprak ik op basis van mijn bewaard gebleven notities voornamelijk over Van Heerdens derde roman Toorberg (1986; De betoverde berg), het boek waarmee hij begin jaren negentig doorbrak in het Nederlandse taalgebied, en Die stoetmeester (1993). Rond deze periode verschenen in Nederlandse vertaling ook de verhalenbundel De witte aap (1992), met een keuze uit My Kubaan (1983) en Liegfabriek (1988), en de tweede omvangrijke roman Casspirs en campari’s (1994). In de Nederlandse en Vlaamse literaire kritiek kregen Van Heerdens boeken zonder uitzondering bijzonder gunstige recensies.

De stoetmeester (Nederlandse vertaling: 1995), met een verteld heden dat zich situeert op en rond 29 februari 1992 (een schrikkeljaar) en de gewelddadige transitieperiode tussen de opheffing van apartheid en de eerste democratische verkiezingen, reflecteert over politieke en maatschappelijke spanningen in Zuid-Afrika. Met behulp van Bijbelse reminiscenties, het thema van de plaatsbepaling van het individu (Settlers, Afrikaners, Xhosa’s) in een gecompliceerde sociaal-politieke setting en de problematiek van de (maatschappelijke, particuliere) schuld – een topos in Van Heerdens werk – wordt niet alleen over Zuid-Afrika en “koloniale ontheemding” geschreven. Tegelijk handelt Die stoetmeester over persoonlijke onteigening, mensen die zichzelf en de weg kwijt zijn, over de lotgevallen van de mens. Het is een open deur Van Heerden te typeren als politiek geëngageerd schrijver. Toch primeert niet zozeer het ideologische statement of de politieke boodschap. Personages zijn geen bordkartonnen of louter allegorische constructies die een bepaalde bevolkingsgroep of maatschappelijke geleding personifiëren. De personages zijn individuen die in het vertelde heden, een maatschappelijke complexe omgeving, naar zichzelf op zoek zijn.

Poëticale zelfpositionering in de jaren negentig

Daaromtrent doet hij in het vermelde essay een markante uitspraak. Eerst stelt de auteur dat “[b]epaalde inzichten die met het postmodernisme worden geassocieerd […] aan de generatie Afrikaanse schrijvers waarvan ik deel uitmaak het gereedschap [hebben] gegeven om in onze fictie het ideologische metaverhaal van de apartheidsstaat uit te dagen”. Verder licht hij toe: “Omdat het postmodernisme een kosmopolitisch fenomeen is, wordt vaak uit het oog verloren dat het binnen bepaalde gebieden heel unieke kenmerken kan hebben […]. Ik wil aantonen dat postmodernistische fictie in Zuid-Afrika wél op ethisch-bewuste wijze de strijd kan aangaan met heden en verleden”. Geen vrijblijvende relativerende Spielerei of de creatie van een taalwerkelijkheid maar een “ethisch-bewuste” benadering van het Zuid-Afrikaanse verleden en het heden. Indien van een Afrikaanse variant van het postmoderne schrijven kan worden gesproken, dan noemt de schrijver zichzelf dus een representant. In de metatekst doet hij een beroep op onder anderen Jacques Derrida en Jean-François Lyotard, laat-twintigste-eeuwse iconen van het Franse poststructuralistische denken, om zijn romanvisie onder woorden te brengen. Dé waarheid en hét verleden zijn onachterhaalbaar, niet identificeerbaar, onvertaalbaar. Of met de Canadese literatuurtheoretica Linda Hutcheon: het historische onderzoek kan niet anders zijn dan een proeve van “historiographic metafiction”. Tegenover de realistische schriftuur, die doet alsof waarheidsgetrouwheid bestaat en de ontologische twijfel een verzinsel is, plaatst Van Heerden de postmoderne visie of wat hij “het magische” noemt: “Het idee van de mimetische weergave, het vermogen van de taal om alles helder en duidelijk te ver-talen, wordt ter discussie gesteld als de grenzen tussen het “realistische” en het “magische” vervagen”. Elk verhaal is een “compost”, bestaande uit “overlevering, mythologie, geruchten, orale overdracht, palimpsesten, documenten, afval, kortom: táálbodem”. Niet alleen het eclecticisme maar ook het taalbewustzijn brengt Van Heerdens werk van de jaren negentig in de buurt van een westerse postmoderne poëtica. Hij rekent zijn schrijversgeneratie in Zuid-Afrika, met naar eigen zeggen Alexander Stracham, Louis Krüger, Koos Prinsloo en George Weideman, tot de auteurs die het begrip “grens” ter discussie hebben gesteld en eind jaren zeventig aansluiting vonden bij “de opvattingen van de New Journalists”. Van Heerden is het overigens niet eens met Hutcheons stelling dat het New Journalism een uiting is van laat-modernisme: “de nadruk ligt op het voorlopige, op de subjectiviteit, op het blootleggen van de schrijvende rol van de belevende verteller”. In het licht van deze expliciete beschouwing kan Van Heerdens romaneske focus op spel, “beweeglijkheid, […] onvoorspelbaarheid, […] wonderbaarlijke veranderlijkheid en […] snaakse buien” (de uitspraak is door de auteur gedaan met betrekking tot Toorberg), en tegelijk de ontkenning van een vaste (waarheid)kern, worden begrepen.

Van Heerden en de Boekenweek

De Vlaamse Boekverkopersbond lanceerde ter gelegenheid van de Boekenweek 1997 het initiatief “Zuid-Afrika in de kijker”. Voor de gelegenheidsuitgave heeft uitgeverij Meulenhoff twee teksten van Etienne van Heerden in een klein zakboekje gebundeld: ”De dolle hond”, ontleend aan De witte aap (1992), en het beginhoofdstuk van de roman Kikuyu, op dat ogenblik alleen in de Afrikaanse editie Kikoejoe beschikbaar. Riet de Jong-Goossens vertaalde “De dolle hond”, terwijl Robert Dorsman op dat eigenste ogenblik werkte aan een vertaling van Kikuyu. Een jaar eerder, in september 1996, heb ik Van Heerden op uitnodiging van mijn intussen overleden collega Barbara Bush voor het eerst ontmoet, toen hij na een passage aan de universiteit van KwaZulu-Natal als docent verbonden was aan het departement Afrikaans en Nederlands van Rhodes University in Grahamstad. Een jaar later promoveerde Van Heerden op Postmodernisme en prosa. Vertelstrategieë in vyf verhale van Abraham H de Vries (1997).

Van het korte gesprek in de Oost-Kaap kan ik mij niet zo veel herinneren, maar wel dit: de schrijver overhandigde in een genereus gebaar de Nederlandse editie van Casspirs en campari’s en hij was bereid mijn exemplaar van De betoverde berg te signeren. Ik ging mij sindsdien toeleggen op de lectuur van het indrukwekkende romanoeuvre. Na De stoetmeester volgen in het nieuwe millennium Die swye van Mario Salviati (2000), In stede van die liefde (2005), Asbesmiddag (2007), 30 nagte in Amsterdam (2008) en Klimtol (2013). De romans zijn in het Nederlands beschikbaar en worden in de media besproken. Een receptiestudie van Van Heerdens oeuvre in de Lage Landen kan revelerend zijn naast een studie van de beeldvorming in de Zuid-Afrikaanse kritiek. In een hoorcollege dat elk academiejaar aan de Universiteit Gent aan het oeuvre van Van Heerden is gewijd, wordt Die swye van Mario Salviati belicht als fictioneel voorbeeld van anti-idealistische herschrijving – de retouchering van het in de apartheid ingesleten clichébeeld – van de officiële Zuid-Afrikaanse geschiedschrijving, dat wil zeggen de beeldconstructie vanuit wit Afrikaner perspectief. Naast Hierdie lewe (1993) en Verliesfontein (1998) van Karel Schoeman en bijvoorbeeld André Brinks Sandkastele (1995) krijgt ook Van Heerdens roman vanuit ideologiekritisch perspectief aandacht. Wat beslist meer aan bod moet komen, is het fenomeen van de grensliteratuur. Studenten die de cursus Afrikaans: taal- en letterkunde volgen raken vertrouwd met exempels van dat fenomeen in de Afrikaanse letteren: het verhaal My Kubaan en Om te awol (absence without official leave) (1984).

Een van de vragen is in hoeverre de bijdrage in De Gids, met de programmatische stellingname omtrent postmoderne fictie, ook op de romans die het afgelopen anderhalve decennium zijn verschenen nog van toepassing is. Met die probleemstelling ben ik de volgende uitspraak van Van Heerden indachtig: “Soms herinnert een schrijver zich […] – of geeft een uitnodiging hem een duwtje in die richting – dat schrijven onder meer ook een kijksport is en dan blijkt hij toch bereid een vergissing te begaan en het leven in eigen hand te nemen. Maar dan moet hij zichzelf – én zijn lezers – er in alle redelijkheid aan herinneren dat een schrijver dikwijls de zwakste lezer is van zijn eigen werk, dat zijn eigen werk voor hem een gebied vol twijfels blijft”. Met deze bewering in het achterhoofd wordt in de faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit Gent dezer dagen “een gebied vol twijfels” in samenspraak met de schrijver verkend. 

Etienne van Heerden, “Vanuit eigen werk: het opgetekende verleden”, in: De Gids 158 (1995), nr 2, p 141-153.

The post “Gebied vol twijfels” van Etienne van Heerden: ter gelegenheid van een schrijversoptreden in Gent appeared first on LitNet.

Viewing all 396 articles
Browse latest View live


<script src="https://jsc.adskeeper.com/r/s/rssing.com.1596347.js" async> </script>