Quantcast
Channel: NeerlandiNet - LitNet
Viewing all 396 articles
Browse latest View live

Vruchtbare bodem voor een "volksplanting": Dietse beschavingsretoriek van Gerrit Besselaar

$
0
0

Zuid-Afrikahuis (foto: Wikipedia)

17 juni 2016. Ena Jansen neemt na veertien jaar als bijzonder hoogleraar Zuid-Afrikaanse taal-, letterkunde en geschiedenis afscheid van de Universiteit van Amsterdam. Het college waarmee zij haar ambt van leerstoelhouder afsluit, krijgt de titel “Van Thandi de nanny tot Thandi de madam”. Bij aanvang van een korte terugblik wordt de historiek van de Amsterdamse leerstoel belicht. Enkele jaren eerder deed ze dat al uitgebreid tijdens een Afrikaanse Letterkundecongres en in een wetenschappelijke tijdschriftpublicatie. Gerrit Besselaar (1933-1938), Elizabeth Conradie (1938-1939), NP van Wyk Louw (1950-1958) en H van der Merwe Scholtz (1958-1960) zijn Jansens voorgangers. Vooral de rol van mevrouw Conradie, de enige niet-hoogleraar die op het eind van zijn leven Besselaar vervangt, is vorig jaar in juni becommentarieerd.

[Conradie] stierf op 36-jarige leeftijd terwijl zij inviel voor de ziekelijke Besselaar. Deze jonge vrouw, oprichtster van het Suid-Afrikaanse Instituut waar de bibliotheek van het Zuid-Afrikahuis uit is voortgekomen, was ruim van geest, maar zij had zich in haar keuze om in onderzoek en onderwijs aan de UvA de "Hollands-Afrikaanse ziel" te propageren naar mijn gevoel wel erg beperkt opgesteld. Dat gold ook voor de insteek van Besselaar, Van Wyk Louw en Scholtz. Wat dat betreft waren zij allen mensen van hun tijd. Voor mij, als eerste postapartheid hoogleraar Zuid-Afrikaanse letterkunde in Amsterdam, was zo’n begrenzing onhoudbaar.

Sinds 1933, de aanstelling van de in Rotterdam geboren Gerrit Besselaar, tot de electorale winst van de Nasionale Party en de invoering van het apartheidsregime is door de opeenvolgde Zuid-Afrikaanse leerstoelhouders “de ‘Hollands-Afrikaanse ziel’” gepropageerd. [Tussen 1969 en 1995 bleef de leerstoel onvervuld wegens de culturele boycot die Nederland tegen de apartheid had ingesteld, red.] Tijdens het professoraat van Ena Jansen, met aandacht voor “diversiteit van zielen, kleuren en talen”, wordt nadrukkelijk afgeweken van die vele decennia volgehouden ideologische premisse. En ook na het emeritaat en de aanstelling van Margriet van der Waal richt de leerstoel zich op de Zuid-Afrikaanse letterkunde, cultuur en geschiedenis.

Gerrit Besselaar en Paul Fredericq

Een beperkt onderzoek naar de academisch gearticuleerde poëtica en politiek van de eerste leerstoelhouder Gerrit Besselaar (1874-1947) leidt overigens naar Gent. In oktober 2017, bij aanvang van het nieuwe academiejaar, wordt aan de Universiteit Gent in de faculteit Letteren en Wijsbegeerte de leerstoel Zuid-Afrika: talen, literaturen, cultuur en maatschappij plechtig ingehuldigd. Op 10 oktober 2017 spreekt professor Hein Willemse, Gents leerstoelhouder in het academiejaar 2017-2018, in de faculteitsraadzaal de inaugurale rede uit.

In de geschiedenis van de Amsterdamse leerstoel kunnen enkele lijnen worden getrokken naar Gent. Een van die lijnen spreekt tot de verbeelding.

Ruim een eeuw geleden, het jaar waarin de Grote Oorlog [Eerste Wereldoorlog, 1914, red.] uitbrak, verscheen bij JH de Bussy (Amsterdam / Pretoria / Johannesburg) en de Hollandsch-Afrikaansche Uitgeversmaatschappij in Kaapstad Zuid-Afrika in de Letterkunde, de handelseditie van het proefschrift van G Besselaar. Besselaar was aangesteld als “Hoogleraar in de Nieuwe Talen aan het Natal University College te Pieter-Maritzburg”. De geboren Nederlander trok kort na de Vrede bij Vereeniging, aan het begin van de eeuw, naar Zuid-Afrika.

Naast een overzicht van reisbeschrijvingen, door “Portugezen, Fransen, Duitsers en Zweden”, beschrijft de nieuwe hoogleraar in een vandaag trouwens nog maar weinig genietbare stijl “Zuid-Afrika in de Nederlandse Letterkunde en Zuidafrikaanse [sic] Letterkunde in het Nederlands”. Een vergelijkbaar panorama wordt geschetst van de Engelstalige Zuid-Afrikaanse literatuur en Zuid-Afrika in de Engelse letteren. De drie laatste hoofdstukken van het boek handelen over de Afrikaanse literatuur, het “Aandeel der Inboorlingen” en de taalgeschiedenis (Nederlands, Afrikaans, Engels) van Zuid-Afrika.

Het “Woord Vooraf” is gedateerd “November 1913” en is klaarblijkelijk geschreven in Gent. Opmerkelijk is de dankbetuiging aan het adres van de Gentse hoogleraar Paul Fredericq. Na een passage in Luik is Fredericq in 1883 benoemd in Gent waar hij Nederlandse literatuur, vergelijkende geschiedenis van de moderne letterkunde en moderne geschiedenis van België doceert (UGentMemorie). In Het Volksbelang en andere periodieken, onder meer van het liberale Willemsfonds, heeft Fredericq vanaf 1875 uitvoerig aandacht besteed aan de lotgevallen van de Afrikaner Boeren in Zuid-Afrika. In 1913, het jaar waarin Besselaar het promotieonderzoek heeft omgewerkt tot een boek, verzamelde de liberale flamingant zijn verspreid gepubliceerde opstellen in de bundel Zuid-Afrika. Verspreide schetsen van het Julius Vuylstekefonds (Ad. Hoste, Gent). Fredericq is vooral bekend van zijn Schets eener Geschiedenis der Vlaamsche Beweging (1906-1909). Ook Besselaar verwijst naar dat geschrift. Voor een biografische schets van Gerrit Besselaar verwijs ik naar de Wikipedia-pagina.

Niet het minst past een woord van dank aan prof dr Paul Fredericq, hoogleraar te Gent, gedurende veertig jaren, door kwaad gerucht en goed gerucht, een trouw vriend van Zuid-Afrika, die uit zijn warm hart en rijpe kennis de schrijver waardevolle raad heeft gegeven bij het overlezen van het handschrift. (p xi)

Aan de belangstelling van Paul Fredericq (1850-1920) en de Vlaams-liberale beweging voor Zuid-Afrika heb ik op basis van het uitvoerige Fredericq-archief in de Universiteitsbibliotheek Gent recent onderzoek besteed en in het jongste nummer van Zacht Lawijd. Literair-historisch tijdschrift een artikel gewijd.

Jonge planten en lange wortels

Ena Jansen noemt met een understatement de “begrenzing” van de allereerste leerstoelhouder in de jaren dertig van de twintigste eeuw “onhoudbaar” voor de Zuid-Afrikastudie en vermeldt in haar college de door Besselaar c.s. niet geproblematiseerde proclamatie van de “Hollands-Afrikaanse ziel”. Ik weet niet of we moeten volstaan met de categorisering “mensen van hun tijd”. Wie honderd jaar na uitgave van de naar verluidt eerste en nog steeds belangrijke Zuid-Afrikaanse literatuurgeschiedenis de inleidende notities leest en zich een weg baant door de retorisch aangezette plantenmetaforiek, krijgt een aan de Nederlandse koloniale geschiedenis refererend vertoog te lezen over taal en letteren in Zuid-Afrika. “Inboorlingen”, in de taal van Besselaar, krijgen kort na de oprichting van de Unie van Zuid-Afrika (1910) in de context van de jonge Afrikaanse literatuur niet meer dan een verwaarloosbare rol te vertolken.

Aldus vangt Besselaar zijn boek aan:

Zuidafrikaanse [sic] letterkunde moge een jonge plant zijn, die in de letterhof der wereld nog nauweliks boven de grond zich vertoont, hij heeft niettemin lange wortels. Nationale litteratuur bloeit pas op uit nationale kultuur en eigen kultuur is doorgaans eerst de vrucht van langdurige ontwikkeling. (p 1)

Op basis van morele en strenge esthetische criteria (“de wetten der schoonheidsleer”, p. 3) wordt door de auteur gepeild naar de “volkspsychologiese waarschijnlikheid” van de Afrikaner. Die peiling van de literatuurhistoricus ligt vervolgens ten grondslag aan de observatie dat de ontkiemende Afrikaanse literatuur (“een kultuurhistoriese noodzakelikheid”) intussen “bij de trap van beschaving [is aanbeland] waarop de blanke bevolking van Zuid-Afrika tans staat”. Weliswaar wordt door Besselaar aan de “inwerking der inboorlingstammen op de Zuidafrikaanse [sic] verbeelding” een hoofdstuk gewijd, de cultuurhistorische en etnische vooronderstelling waarop Besselaar zijn bevindingen baseert laten een tijdsgebonden maar hoe dan ook verwerpelijk segregatiedenken zien. Nog een korte passage die verderop in de inleiding te lezen staat:

De naturellen spreken hun eigen talen, zoals Zoeloes, Sesoetoes, Sjangaans, Makatees, of wel zij spreken Afrikaans-Hollands. De onderwezen onder hen en zij, die gaarne een glimp van beschaving vertonen, spreken bij voorkeur Engels. Toch schuilt de moeielikheid voor de ontwikkeling van een nationale literatuur in Zuid-Afrika niet in de eerste plaats in deze gemengde gekleurde bevolking, al zal ook bij toenemende beschaving deze faktor waarschijnlik meer gaan tellen. (p 5)

Het moge duidelijk zijn dat “de Hollandssprekende Afrikaner” het voortouw neemt en de lokale bevolking moet opstoten in de vaart der volkeren. Nochtans bevindt de witte bevolking zich “in een toestand van tweeslachtigheid, van hinken op twee gedachten, die zijn karakter, zijn gemoeds- en verstandsleven, zijn persoonlike en nationale ontwikkeling […] in een valse plooi [wringt]”. Naast het Nederlands (“of Hooghollands”) is er het Afrikaans. Besselaar houdt een stevig pleidooi voor een literatuur in het Afrikaans, op het moment dat het Nederlands almaar meer verdrongen raakt in het Zuid-Afrikaanse taallandschap.

Voor de schrijver begint de beschaving van Zuidelijk Afrika duidelijk in 1652 met de vestiging van een VOC-verversingspost aan de Kaap. In het tweede deel van de inleiding roemt Besselaar de vruchtbare “volksplanting” die in de zeventiende eeuw met “stoere volharding, eigen aan de Nederlandse zeevaarder en handelsman” is ondernomen. Het woordgebruik rijmt met de plantenbeeldtaal die elders in zijn boek wordt gebruikt: de volksplanter heeft “de fakkel der beschaving […] steeds verder het donkere werelddeel in[gedragen]”.

Diets discours

Dit is het referentiekader waarin de eerste Zuid-Afrikaanse literaire historiografie zijn beslag krijgt. Besselaar schrijft zich met zijn studie in het Dietse discours in dat gebaseerd is op stam- en/of taalverwantschap. Later, tijdens de Tweede Wereldoorlog, zal hij in het korte pamflet Sestig jaar belewenis van dietse kultuur (1941) deze retoriek nog verder aanscherpen. Niet alleen Jacques Perk en de Tachtigers, ook de Vlaamse literatuur met Guido Gezelle en Stijn Streuvels behoren tot het repertoire waarbinnen de Afrikaanse literatuur een eigen plaats verwerft. Overigens liet de auteur zich voorlichten door eigentijdse dichters onder wie Celliers, Malherbe en Totius, zodat vanzelf een bijzonder reductionistisch Afrikaner-nationalistisch of toch Groot-Nederlands vertoog tot stand is gekomen. Het belang van de historiografie wordt bepaald door het jaar van uitgave, en de prille fase waarin het werk zich bevindt van enkele later gecanoniseerde Afrikaanse schrijvers. Eugène Marais wordt één keer vermeld, C.J. Langenhoven driemaal, van C. Louis Leipoldt die in 1911 het debuut Oom Gert vertel en ander gedigte publiceerde is nog geen sprake. In het besluit, op de laatste pagina, noemt Besselaar expliciet “het Nederland der zeventiende eeuw […] voor blank Zuid-Afrika” en “Joden [en] Grieken” als “bemoedigende voorbeelden” voor de Afrikaners: “zij bewijzen, dat een klein volk grote kunst kan leveren” (p. 253-254). Natuurlijk moet dat discours in de eigen tijd worden gesitueerd, respectievelijk 1914 en 1933. Daaromtrent merkt Jansen (2014) op:

Besselaar het die status en pedagogiese belang van Afrikaans in ’n Nederlandse omgewing benadruk deur die titel en inhoud van sy rede: Afrikaanse taal- en letterkunde universitair studievak te Amsterdam. Afrikaans was toe nog maar agt jaar lank een van die amptelike tale van Suid-Afrika. Vir Besselaar het die instelling van die leerstoel dan ook ’n erkenning deur wetenskaplike Nederland beteken van die bestaansreg van Afrikaans as ’n taal “in eigen recht”, die taal van ’n nuutgebore “Diets volk”, ’n mondige en selfstandige loot aan die Germaanse taalboom, naas die Nederlands van Vlaandere en Nederland. Besselaar het dit so uitgedruk: “Hollands-Zuid-Afrika kan niet meer Nederlands, het moest Afrikaans-Hollands zijn.” In die tyd het Nederlands inderdaad al in Suid-Afrika ’n nagenoeg dooie taal geword wat wel nog soms gelees en skryf is, maar nouliks nog gepraat is. Volgens skattinge in die tyd het slegs tien persent van alle Suid-Afrikaanse studente destyds nog ’n grondige studie van Nederlands gemaak.

3 oktober 1933. Het spreekt voor zich dat Besselaars literatuuroverzicht uitnodigt tot een diepgaander politiek-ideologisch onderzoek en een studie van diens institutionele netwerken en kritisch repertoire. In dat geval moet ook de tekst van de oratie, uitgesproken in het vroege najaar van 1933 in Amsterdam, bij een ideologiekritische en discoursanalytische benadering worden betrokken. Ter gelegenheid van de aanvaarding van het academische ambt, zoals gezegd als eerste leerstoelhouder Zuid-Afrikaanse letterkunde in Amsterdam, en naar aanleiding van de oprichting van het “universitair studievak” Afrikaanse taal- en letterkunde levert de inaugurale rede voor ons beperkte onderzoek aanvullende gegevens op. Opmerkelijk, beslist vanuit het perspectief van het in 2013 opgerichte Gents Centrum voor het Afrikaans en de studie van Zuid-Afrika aan de Universiteit Gent, is Besselaars voornemen in Amsterdam met de hulp van de Nederlands-Zuid-Afrikaanse Vereniging een nieuw “centrum voor Afrikaanse Studiën” te starten. In zijn dankwoord aan het curatorium roemt de pas aangestelde bijzonder hoogleraar de in 1932 in Den Haag opgerichte Stichting tot bevordering der studie van taal, letterkunde, cultuur en geschiedenis van Zuid-Afrika. Het is onder de auspiciën van deze stichting, onderdeel van het Suid-Afrikaanse Instituut (Amsterdam), dat studie van Zuid-Afrikaanse literatuur en geschiedenis aan de gemeentelijke Universiteit van Amsterdam tot stand is gekomen. Ook de bijdragen over Afrikaanse letterkunde die de auteur in de jaren dertig publiceert in De Gids, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en Opwaartsche wegen – allen beschikbaar in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren – kunnen in dat onderzoek worden betrokken.

Van tunnelvisie naar open vizier

Jansen wijst op de begrensde kijk (1933-1960) die in 2002 na de jaren van apartheid en de eerste democratische verkiezingen in Zuid-Afrika niet langer in stand kan worden gehouden. De Amsterdamse leerstoel staat in de twintigste eeuw in het perspectief dat Gerrit Besselaar introduceerde. Hij was aanvankelijk docent Nederlands aan het Universiteitscollege van Natal in Pietermaritzburg, en in 1909 een van de oprichters van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns. Later, na zijn terugkeer naar Europa, werkte hij even in Engeland en Duitsland tot hij zijn visie in de “intreerede” tot uitdrukking bracht. De historische lijn van promotieonderzoek tot de Amsterdamse rede, om de metafoor in de slotalinea van Besselaars oratie te gebruiken, verdient nadere beschouwing. Wat in ieder geval duidelijk moge zijn: in de eenentwintigste eeuw hebben de leerstoelen Zuid-Afrika in Amsterdam en Gent een volkomen andere opzet die in de woorden van Ena Jansen op “kleuren en talen” is gericht.

Over de vroegste jaren en bij uitbreiding de geschiedenis van de Amsterdamse leerstoel Zuid-Afrikaanse taal-, letterkunde en geschiedenis heeft Ena Jansen een inzichtelijke bijdrage geleverd in het Tydskrif vir Geesteswetenskappe: “Oxford aan die Amstel: Leerstoel Suid-Afrikaanse letterkunde in Amsterdam 80 jaar oud. Die beginjare en vroeë kontakte met die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns”, 54 (2014) 3, pp. 381-382. Over het professoraat van G. Besselaar, zie p 386-392

Met dank aan het Zuid-Afrikahuis voor de gastvrijheid.

Amsterdam, 25 juli 2017.

The post Vruchtbare bodem voor een "volksplanting": Dietse beschavingsretoriek van Gerrit Besselaar appeared first on LitNet.


Afrikaans op school in Nederland en Vlaanderen

$
0
0

Studenten kunnen in Gent een vak Afrikaanse taal- en letterkunde volgen. De Universiteit Gent is de enige academische instelling in België waar dat kan. In de opleiding Taal- en Letterkunde, meer specifiek binnen een traject Nederlands, is Afrikaans een van de populaire keuzevakken. Meer dan vijftig studenten volgden afgelopen academiejaar de cursus. Daarnaast opteren ook studenten (Afrikaanse) Talen en Culturen voor het vak Afrikaans. Naar de motivatie van de studenten is het moeilijk peilen. Gesprekken wijzen uit dat sommigen een fascinatie hebben voor het Afrikaans als zustertaal van het Nederlands, anderen hebben zelf, of van horen zeggen, een toeristisch beeld van het land. Enkelingen hoorden op de middelbare school vertellen over een Zuid-Afrikaanse schrijver.

Onlangs tijdens het SAVN-congres in de Vrijstaat (Suiker-Afrikaanse Vereniging vir Neerlandistiek) voerde ik een gesprek met Marc le Clercq. Dertig jaar was Le Clercq actief voor de Taalunie en verantwoordelijk voor het buitenlandbeleid van de Verdragsorganisatie en dus de internationale neerlandistiek. Hij stelde dat Afrikaans helemaal is verdwenen uit het curriculum van het middelbaar onderwijs in Nederland en Vlaanderen. En dat er veel voor te zeggen valt in leerhandboeken weer enkele teksten van Afrikaanssprekende schrijvers en woordenschat van het Afrikaans op te nemen.

De Dubbelfluit

In Stellenbosch verrichtte ik eerder deze maand onderzoek in de universiteitsbibliotheek. Bij mijn rondgang tussen de boekenrekken kwam ik bij de tweedelige De Dubbelfluit uit, in de jaren zeventig het handboek Nederlands voor middelbare scholieren. Het maakte ook deel uit van mijn literatuurlijst. De schoolbloemlezing stond onder de redactie van de Vlaamse priester-dichter Anton van Wilderode en bevat literaire tekstfragmenten van de middeleeuwen tot de eigen tijd. Steevast vond de leerling tekstverklaring en opmerkingen over thematiek, stijl, compositie. Meestal is een gedicht geciteerd dat volgens de samensteller enige parallellie vertoont met teksten van bijvoorbeeld Guido Gezelle of Martinus Nijhoff. In de passage over Nijhoff is een gedicht van de Zuid-Afrikaans-Nederlandse schrijfster Elisabeth Eybers geciteerd. Het is dankzij De Dubbelfluit dat ik in de lagere cyclus in contact kwam met flarden Afrikaanse letteren.

Sinds geruime tijd is het aandeel van de (Afrikaanse) poëzie verdwenen uit de handboeken. Met Marc le Clercq durf ik te beweren dat er veel voor te zeggen valt scholieren, moedertaalsprekers Nederlands, al vroeg te laten kennismaken met de jongste der Germaanse talen, zustertaal van het Nederlands, en met de vele bijzondere teksten die in het Afrikaans zijn gepubliceerd. De misvatting dat het slechts “een leuk taaltje” is, wordt dan meteen uit de wereld geholpen. Daarenboven krijgen scholieren dan wat politieke en culturele geschiedenis van Afrika gepresenteerd. Ook daar ontbreekt het aan in onze scholen. Studenten die nu voor het academisch vak opteren, hebben van een enthousiaste leerkracht weleens iets vernomen over schrijvers en teksten in Zuid-Afrika. Maar dat is bijzonder arbitrair. Het kan aanleiding zijn om in een talenopleiding aan de universiteit toch maar dat opleidingsonderdeel in het curriculum op te nemen. Indien de opleidingscommissie dat ondersteunt, wordt binnenkort een mastervak over de literaturen (meervoud!) van Zuid-Afrika in Gent aangeboden.

Hertmans in Stellenbosch, Krog in Gent

Er is dus veel voor te zeggen. Niet alleen vanwege de taalverwantschap of een gedeelde taalgeschiedenis. Er zijn gezien de linguïstische overeenkomsten – naar verluidt 85 procent van de woordenschat is analoog – ook opmerkelijke literaire banden. Meer dan met de Duitse, Italiaanse of Spaanse letteren. Zuid-Afrikaanse schrijvers treden op tijdens literaire festivals in de Lage Landen, hun werk wordt vertaald en uitgegeven in Nederland, zij ontvangen hier literaire onderscheidingen. Zoals het eredoctoraat voor Breyten Breytenbach aan de Universiteit Gent (2014), of in 1991 de PC Hooftprijs voor Elisabeth Eybers. En ook omgekeerd treden Vlaamse en Nederlandse schrijvers op in Zuid-Afrika en hun werk wordt naar het Afrikaans vertaald, zoals recent Stefan Hertmans’ Oorlog en terpentijn en Tom Lanoyes Gelukkige slaven. Vervolgens worden die vertalingen bekroond met de prestigieuze prijs voor vertaalwerk van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns.

Tussen Nederlands en Afrikaans, talen met een rijke literatuur, bestaan kortom taal- en literatuurhistorische banden. Afrikaans is bij uitstek een internationale taal, te lang door de gruwelijke politieke geschiedenis van Zuid-Afrika besmet, met invloeden van Engels, Maleis en de Afrikatalen. Het is trouwens geen toeval dat precies in de Lage Landen, in Amsterdam en vanaf het nieuwe academiejaar ook in Gent, leerstoelen voor (de meertaligheid van) Zuid-Afrika bestaan.

Verwevenheid van Nederlandse en Afrikaanse literatuur

Terugkijkend op De Dubbelfluit, maar dan in een compleet ander tijdsgewricht veertig jaar later, houd ik met Marc le Clercq een pleidooi voor een eerste kennismaking met (de literatuur van) het Afrikaans in de humaniora. Indien de minister van onderwijs Hilde Crevits en de Vlaamse minister-president Geert Bourgeois daar oren naar hebben, zal ik mijn pleidooi graag verder toelichten. Op geen enkele manier spelen ideologische drijfveren een rol. Taal en literatuur zijn voldoende redenen om mijn pleitrede ten aanzien van de excellenties te voeren.

Dezer dagen lees ik in de bibliotheek van het Zuid-Afrikahuis (Amsterdam) knipsels over de toekenning van de PC Hooftprijs aan Eybers. Het gaat dan met name over de belangrijkste Nederlandse literaire prijs voor een oeuvre dat in het Afrikaans (en Engels) is geschreven, zeker niet in het Nederlands. Er is in Elsevier zelfs geopperd Breyten Breytenbach of Wilma Stockenström dezelfde onderscheiding toe te kennen. Eybers had sinds 1985 natuurlijk de Nederlandse nationaliteit, was “Nederlands ingezetene”, en beantwoordde aan een van de criteria om voor de Hooftprijs in aanmerking te komen. Feit blijft dat haar werk in het Afrikaans is uitgegeven, ook in Nederland. Gezien het functioneren van mens en werk in de Nederlandse literatuur, en de verwantschap tussen beide talen, was er voor de jury en het bestuur van de stichting destijds geen obstakel een Afrikaanse schrijfster te bekronen.

Afrikaanssprekende auteurs zijn voor Nederlandstalige lezers perfect te begrijpen, ondanks de valse vrienden die tot evidente misverstanden leiden. Andersom kunnen Peter Verhelst en Stefan Hertmans, zoals eerder dit jaar tijdens het Woordfees in Stellenbosch, hun literaire teksten in het Nederlands brengen. Gezien de banden, die niets (meer) met politiek van doen hebben, houd ik een pleidooi om in de leerplannen voortaan weer rekening te houden met het Afrikaans, onze leerlingen dat taalbewustzijn bij te brengen en te introduceren in de Afrikaanse literatuur die naar mijn oordeel vandaag vitaler en dynamischer is dan in de hele twintigste eeuw. Het is een gelegenheid de studenten van de toekomst méér te prikkelen en enthousiast te maken beide talen en literaturen te lezen en te bestuderen. Afrikaans is zonder meer een Afrikaanse taal. Ze plaveit voor Nederlandstaligen een unieke toegangsweg naar dat fantastische continent. Alleen dat argument zou al moeten kunnen volstaan.

De Lage Landen en Zuid-Afrika: niet alleen “brengen”, ook “halen”

Marc le Clercq, oud-werknemer van de Taalunie en Zuid-Afrika-expert in Nederland, onderschrijft de oproep om op basis van gelijkwaardigheid, respect en wederkerigheid voortaan met Afrikaans en Zuid-Afrika om te gaan. Hij meldt: “Vanuit het Nederlandse taalgebied (dat geldt absoluut voor Nederland) bestaat de neiging om ééndimensionaal te denken als het om internationale samenwerking gaat. Het gidsland Nederland moet het “goede nieuws”, de “blijde boodschap” of de “wijsheid” altijd exporteren. Wij weten wel wat goed is voor de wereld en de wereld mag dat zeker horen. Wij hebben het prediken immers in ons calvinistische DNA opgenomen. Samenwerking betekent dan ook nogal eens het louter brengen van ideeën, gehaald wordt er nauwelijks iets behalve natuurlijk als we er ons financiële of economische voordeel mee kunnen doen. En dat is heel jammer. Gelijkwaardigheid en oprecht respect voor de wederzijdse culturen acht ik essentieel voor internationale culturele samenwerking. Ik maak dit punt omdat het Nederlandse taalgebied het in de samenwerking met Zuid-Afrika heel normaal vindt dat er in dat land Nederlands wordt aangeboden (en liefst zoveel mogelijk), maar dat het omgekeerde nooit een onderwerp van gesprek is geweest en ogenschijnlijk zwaar bevochten moet worden. Kortom, "gebracht" wordt er veel, maar "gehaald" wordt er bitter weinig. Het introduceren en aanbieden van een bescheiden component Afrikaanse taal en letteren zou toch wel het minste kunnen zijn.”

Met dank aan Marc le Clercq voor de inspirerende gesprekken.

The post Afrikaans op school in Nederland en Vlaanderen appeared first on LitNet.

Collective Amnesia deur Koleka Putuma: Nederlandse recensie

$
0
0

Collective Amnesia
Koleka Putuma
Uitgewer: uHlanga
ISBN: 9780620735087

Karen Blixen keerde in 1932 terug naar Denemarken nadat haar leven in Kenia op de klippen was gelopen. Ze was bijna 50. In Rungsted, waar de winters behoorlijk koud zijn, begon zij haar memoires te schrijven. Het resultaat is eenieder bekend. Er zat niets anders op. Karen Blixen moest overleven in het kille noorden. Zij deed dat door de passie en vitaliteit die zij in het Afrikaanse continent aan den lijve had ervaren, een nieuw leven te geven.

Zoals de schrijfster van Out of Africa, wil Koleka Putuma ook met haar leven in het reine komen, maar ze is wel bijzonder jong, amper 24, geboren in Port Elizabeth. Zij wil overleven in het nieuwe Zuid-Afrika, waar de born-frees radicaal timmeren aan hun toekomst. In haar verbluffende poëzie is Koleka Putuma bijzonder radicaal. Voor haar is haar zwart-zijn een absoluut voordeel, een raison d’être. Uit haar Collective Amnesia, dit jaar uitgegeven door uHlanga, met een bevreemdende coverfoto van Andiswa Mkose – zwarte vrouw die een Venetiaans pestmasker draagt en een blank kind in haar armen sluit, spreken haar radicaliteit, haar ontembare passie en haar innige omhelzing van het zwarte erfgoed en van de samenlevingsverbanden van zwarte mensen. De dichtbundel leidt je binnen in het inland van zwart Zuid-Afrika. Dat is een wonderbaarlijke ontdekkingsreis die me veel heeft doen aanvoelen.

De titel alleen al: collectief geheugenverlies, voorspelt niets goeds. Maar het tegenovergestelde is waar. De bundel bestaat uit drie delen: het overerfde geheugen, het verbrande geheugen en het postgeheugen. De waarden die op de een of andere manier bij ons zijn terechtgekomen, de waarden die het ons moeilijk maken en de waarden waar we nu op aan kunnen worden ontrafeld in respectievelijk 15, 16 en 20 gedichten. Stuk voor stuk buigen deze gedichten het collectief geheugenverlies, dat in onze samenleving welig tiert, om naar een verantwoord, collectief bewustzijn. Putuma levert deze vertaalslag van geheugenverlies naar bewustzijn met de fijnste trekken van een penseel, met de fijnste kleuren van een palet. De vorming van zulk bewustzijn is de enige manier om in Zuid-Afrika het process of blackening even aanvaard te krijgen als het process of whitening, om niet alleen maar gewoonweg tolerant te zijn, maar om culturele diversiteit tot in het meest praktische van het dagelijkse leven te realiseren.

Putuma hanteert een magisch recept om dat collectief bewustzijn luid te doen spreken en zij doet daarvoor een beroep op bijzondere stijlkenmerken, zoals de absurde letterverwisseling (womxnhood), de niet-lineaire, soms dansende woordschikking en het blanke blad met alleen maar een suggestieve voetnoot. Al deze elementen zijn erop gericht om de lezer even te doen stilstaan bij evidenties die dat niet zijn.

In het eerste deel, het overerfde geheugen, gaat het over hoe zwarte kinderen opgroeien. Het is alsof de samenleving meer interesse heeft voor de pijn van deze kinderen dan voor hun geluksmomenten. Eén van de mooiste gedichten is Hand-me-downs (blz. 14-19), over afgedragen spullen van jongere kinderen. “De spanning tussen nieuw en tweedehands is zoals wonen in een huis zonder dak en hopen dat het niet regent.” Uit verscheidene gedichten blijkt ook hoe diep de zwarte cultuur is doordrongen van Bijbelse, oudtestamentische elementen, religieuze oordelen over goed en kwaad, die de secularisering nog even op een afstand houden.

Het tweede deel, het verbrande geheugen, zoomt vooral in op plaatsen waarmee mensen in aanraking komen. Welke deze plaatsen zijn en welk hun impact is, hangt sterk af van leefstijl en sociaaleconomische status. Maar Putuma laat ons zien hoezeer het kerkhof, de kerk, de publieke ruimte, de keuken, de badkamer zwarte mensen in hun greep houden. Voor haar is thuis zijn volledig zijn. Het ergste is het apart vallen, de navelstreng doorknippen, zelfmoord plegen want “niet iedereen kan het opbrengen om te ademen en in leven te blijven”. Het woordgebruik is beklemmend en rauw: tumor, trauma, mortuarium, enz.

In het derde deel, het postgeheugen, geeft Putuma ons een inkijk in wat zwarte mensen koesteren om bestand te zijn tegen de uitdagingen van de toekomst. Dit laatste kan alleen lukken, als de ketens van het kolonialisme radicaal worden afgeworpen, als de canons van het koloniaal verleden worden ontmaskerd. Over het algemeen kreunen de gedichten nog steeds onder huiveringwekkende woorden, zoals doodskist, grafsteen, nachtmerrie, bloedbad, verkrachting, vruchtafdrijving, waanzin. De sfeer blijft altijd wel somber, maar wanneer zwarte solidariteit, feminisme, en in het allerlaatste gedicht: rechtvaardigheid, naar voren komen, priemen er zonnestralen door de donkere wolken en slaat de stemming over naar verbondenheid in een samenleving waar de zwarte bevolking volledig thuis is, home and whole. Het mooiste gedicht is voor mij zeker Water (blz. 96–100).

 

UnoZuko, wandtapijt van kunstrozen en woldraden, door Athi-Patra Ruga (Umtata, 1984), uit privécollectie, 195x180cm, onderdeel van de performance serie The Future White Women of Azania, 2013, tentoonstelling Framer Framed, Amsterdam, 2016. Het wandtapijt beeldt de levenskracht en de sterke energie uit van zwarte vrouwen in het fictieve Azania.

Wie Collective Amnesia tot zich laat doordringen, voelt dat Koleka Putema enorm houdt van verhalen die de rijkdom van het leven van zwarte mensen overdragen in hun moedertaal. Als dat gebeurt, verandert plotseling haar radicaliteit in geduld, haar heftigheid in tederheid om Zuid-Afrika een schitterende toekomst te geven. Collective Amnesia laat ons de stem horen van de born-frees. De poëzie van Koleka Putuma is flamboyant en uiterst direct. De jonge dichteres komt geweldig stoer over, maar ik denk dat zij een klein hartje heeft.

  • Gedicht Water door Koleka Putuma (uit: Collective Amnesia, Postmemory-deel), 7:09:

The post Collective Amnesia deur Koleka Putuma: Nederlandse recensie appeared first on LitNet.

Alfred Schaffer: gasskrywerskap by die Universiteit Leiden

$
0
0

Die bekroonde digter en dosent Alfred Schaffer is die nuwe gasskrywer aan die Universiteit Leiden. Hy is tans werksaam by die Universiteit Stellenbosch.

Alfred sal vanaf September saam met Nederlandse studente in Leiden poësie skryf, vertaal en herskryf. Deel van die gasskrywerskap is die Albert Verwey-lesing wat hy op 2 November sal lewer.

Die gasskrywerskap word sedert 1985 aan die Universiteit Leiden aangebied, danksy ’n samewerkingsooreenkoms tussen die universiteit en die NRC-Handelsblad. Die gasskrywerskap duur drie maande per jaar. Die eerste gasskrywer was Gerard Reve. Etienne van Heerden was in 2000 die eerste gasskrywer uit Afrika, en ander gasskrywers sluit Adriaan van Dis (1996) en Marlene van Niekerk (2009) in. In 2000 verskyn Dit is voor mij geschreven, ’n bundel van 15 Albert Verwey-lesings.

Alfred Schaffer (foto: Naomi Bruwer)

Menán van Heerden het meer gaan uitvind oor Schaffer se agtergrond as skrywer en oor wat vir hom voorlê.

Wat sal jou pligte as inwonende skrywer aan die Universiteit Leiden behels?

Ek gaan ’n aantal openbare kolleges gee oor poësie en die poëtiese eksperiment – as ’n mens kyk na uiteenlopende digters soos Anne Carson, Antjie Krog, Zbigniew Herbert, die Nederlandse digter HH ter Balkt of Claudia Rankin, dan sien jy hoe betrokkenheid, vorm én inhoud saam ’n belangrike rol kan speel in die poësie. Veral by ’n klomp nuwe of jonger digters sien mens dit, soos by Ronelda Kamfer, Nathan Trantraal, Jolyn Phillips, Koleka Putuma en Sindiswa Busuku-Mathese, of in Nederland by Maarten van der Graaff, Maartje Smits, Hannah van Binsbergen en Frank Keizer. Behalwe die klasse in my hoedanigheid as gasskrywer bied ek saam met Yra van Dijk ’n reeks aan vir die derdejaars oor literatuur, rasisme, identiteit en hibriditeit. Op 2 November is dan die Verwey-lesing. En verder is daar nog optredes en lesings, maar dit staan los van my pligte as gasskrywer.

Hoe lank sal jy daar wees?

Ek vlieg op 17 September na Amsterdam en keer op 9 November weer terug na Kaapstad.

Jy doseer tans aan die Universiteit Stellenbosch. Hoe sal jy jou klasse vir Nederlandse studente aanpas (indien wel)? En wat sal die inhoud van jou lesings wees?

Die inhoud van die klasse in Leiden gaan anders wees as wat ek hier in Stellenbosch doen. Vir nie-Nederlandse studente, wat nie bekend is met die Nederlandse, Vlaamse en Europese konteks nie, bied ’n mens ’n ander soort klas aan as vir Nederlandse studente wat bekend is met name, begrippe, kulturele en ander verwysings. Ek hoop dat ek en die studente daar tot interessante gesprekke en insigte sal kom aan die hand van die tekste wat ons lees. Die klasse in my hoedanigheid as gasskrywer sal ook ’n sterk element van self skryf (en vertaal) bevat.

Watter algemene insigte sal jy vir letterkundestudente asook jong skrywers (van Nederland en Suid-Afrika) wil oordra?

Wat my betref, word insigte gevorm deur gesprekke, en ek hoop op vrugbare en aangename besprekings; dan kom die insigte vanself. Maar miskien wil ek oordra dat Suid-Afrika en Nederland ’n multikulturele kultuurbasis het of begin vorm, en dat jy as skrywer en as leser daardie potensiaal kan benut – miskien móét benut. Dat vertaling en meertaligheid die toekoms is van moderne samelewings. En dat om goed te lees, en oor ’n groot aantal uiteenlopende tekste lees, belangriker is as om te skryf, en dat om tekste te vertaal ’n baie goeie leerskool is.

 Wat is jou mening oor die huidige Suid-Afrikaanse kultuursituasie?

Daar is ’n ongelooflike kulturele verskeidenheid in Suid-Afrika. Daar is genoeg verbruikers- en gemakskultuur, maar ek praat nou van die poësie, die filosofie, nuwe/moderne musiek, beeldende kuns, argitektuur. Die politieke gesprekke waarna mens kan luister by geleenthede soos die Vryfees of die Open Book Festival, of ’n fenomeen soos InZync. Daar is ’n enorme vindingrykheid wat ’n rol speel in die ontstaan van kreatiewe uitings – ek onthou nog hoe verstom ek was toe ek vir die eerste keer Willie Bester se werk gesien het in Kuilsrivier, baie jare gelede. Die onmiddellike, sosio-ekonomiese en politieke probleme is enorm. Maar die kultuur en die kreatiwiteit wat daaruit voortkom, is baie dikwels relevant en die teenoorgestelde van frivool – of jy nou ’n roman van Niq Mhlongo lees, of ’n toneelstuk van Willem Anker gaan kyk.

Waarop voel jy moet jong Nederlandse en Suid-Afrikaanse skrywers fokus in hul skryfwerk in vandag se onstuimige tye?

Daar was ’n tyd dat ek sou gesê het jong skrywers moet fokus op die wêreld rondom hulle, omdat ons nie net vir onsself lewe nie. Of soos die Nederlandse digter Remco Campert in die jare ’50 van die vorige eeu geskryf het: “Ik bevestig/ dat ik leef, dat ik niet alleen leef.” Die verbinding tussen die “ek” en die “ander” is tog van die interessantste verbindings wat gemaak kan word, ook in die kunste, en seker in ’n land soos Suid-Afrika. Maar ek hou nie van voorskrifte nie. En ek wantrou taal, al is dit my instrument, en met wantroue kan mens geen statements maak nie. Miskien moet jong skrywers veral durf kwesbaar wees, nietig, klein, onbeduidend – miskien is die skrywer as underdog wel die mees haalbare en eerlike hoedanigheid in die huidige konteks van skaalvergroting, die agteruitgang van ons ekosisteem en kapitalisme.

Wat dink jy is die rol van jou poësie (en poësie in die algemeen) rakende Suid-Afrikaanse en/of Nederlandse politiek en aktuele wêreldkwessies? Moet ’n digter “betrokke” skryf?

Die digter moet niks, ook nie per se betrokke skryf nie, al lewer dit wat my betref dikwels van die interessantste tekste, of dit nou gaan oor Vlakwater is of Infinite Jest – duidelik geen pamflette nie. Uiteindelik bly dit jy, die taal en die papier (of skerm) en jy kan net hoop dat jou preokkupasies buite die papier ook weerklank vind in jou werk – ek dink nie mens kan jouself altyd suksesvol forseer om anders, of om oor ander sake, te skryf as dit wat jou in jou persoonlike lewe vasvang en fassineer nie. Betrokkenheid lê dieper as net die basale inhoud. Dit sit ín die taal, in die taalgebruik, die perspektief, in jou persoonlike filosofie en gedagtes oor die wêreld wat spreek uit jou gedig. Dit klink alles vreeslik abstrak. Die rol van poësie mag ’n ondermynende een wees, ’n aktivistiese een. Maar gelukkig is daar ook poësie wat glad nie so is nie; mens sou moeg word vir altyd dieselfde tipe gedigte.

Beïnvloed jou Nederlands-Arubaanse afkoms enigsins jou werk?

Al hoe meer, merk ek. Ek dink dit het te make met ’n toenemende taalverwarring en ’n verlange na ’n groter kennis omtrent my afkoms en my persoonlike geskiedenis. Dit is juis die groeiende besef van ’n leemte in my kennis wat betref my voorouers wat ’n rol begin speel in my werk. Gló ek darem; ek is nie seker nie.

Watter raakpunte is daar tussen die Suid-Afrikaanse (en dalk spesifiek die Afrikaanse) letterkunde en die boeke wat op die Antilliaanse eilande of deur Nederlanders met bande met die Karibiese gebied geskryf word? En met boeke wat in Nederland en België geskryf word deur skrywers wie se voorgeslagte redelik onlangs in Nederland of België kom woon het, of selfs skrywers wat self na hierdie lande verhuis het?

Een van die groot raakpunte is dalk dat daar ’n gevoel is dat jy jou eie storie moet skryf, want iemand anders gaan dit nie vir jou doen nie, of weet in elk geval niks van jou situasie af nie. “Liminaliteit” is ’n belangrike begrip binne die Afrikaanse en die Suid-Afrikaanse lettere (sover ek dit kan oorsien met my beperkte blik); in die Nederlandstalige letterkunde van die gemiddelde wit skrywer of digter speel dit nie so ’n groot rol nie. Maar tekste van Nederlandse skrywers met ’n migrasie-agtergrond, soos Rodaan al Galidi, Mustafa Stitou, Karin Amatmoekrim of Abdelkader Benali, bied wel ’n nuwe narratief, en handel dikwels oor identiteit, afkoms, en kulturele verskeidenheid en verskeurdheid, en ’n voortdurende besef van tydelikheid.

Wat is die talesituasie in Suriname en op die Nederlandse Antille tans? Is Nederlands die amptelike taal? Wat is die taal van onderrig? Is daar ook ander tale wat geskryf en gepraat word? Beskryf asseblief die kompleksiteite rakende die talesituasie in hierdie gebiede (indien enige).

Nederlands speel steeds ’n rol in Suriname, al is dié land sedert 1975 onafhanklik; Surinaams-Nederlands is een van die amptelike tale. Die Nederlandse Antille bestaan feitlik nie meer as ’n konstruksie nie, al is al ses eilande nog as deel van die Nederlandse koninkryk verbind. Nederlands speel steeds ’n rol op Aruba, Curaçao, Bonaire en op die drie eilande Sint Eustatius, Saba en Sint Maarten. Die kernwoord is “meertaligheid”, die wegbeweeg van ’n eentalige en koloniale situasie. In Suriname is ook die verskeie Marron-tale, en Sranantongo, en op Aruba en Curaçao is Papiamento ewe belangrik, ook in die onderwys, en verder Spaans, Frans en uiteraard Engels. Ek glo nie daar is Surinamers of Antilliane wat nie meertalig is nie. Die skrywer Frank Martinus Arion was een van die voorvegters vir onderwys in Papiamento op Curaçao.

Hoe beïnvloed hierdie tale die samelewing in Nederland en Standaardnederlands? Dus, watter invloed het hierdie taalgebruik op Standaardnederlands wat betref die letterkunde, die elektroniese media en die algemene spreektaal? Beskryf asseblief die kompleksiteite rakende die talesituasie in Nederland (indien enige)?

Daar is seker ’n mate van beïnvloeding in Nederland, veral onder jonger mense. In rapmusiek hoor mens partykeer invloede van Papiamento, Nederlands-Surinaams, en ook Turks en Marokkaans. Maar net so goed hoor jy invloede uit Amerikaanse Engels. Ek glo nie dat volwasse Nederlanders so ’n sterk beïnvloeding van taal ondervind nie. Uiteraard is die Nederlandse taal van nou anders as van 50 jaar gelede, maar in die geskrewe taal in die media en in literêre tekste is die veranderings heelwat minder sigbaar as in die gesproke taal onder jonger mense. Dialekte en streektale speel steeds ’n groot rol, en die Nederlands wat jy in Zeeland hoor, is weer anders as die Nederlands wat jy in Groningen of in Limburg hoor.

Jy het in Nederland grootgeword. Maar hoe word die skryfwerk van Nederlandstalige skrywers in die Karibiese gebied nou in Nederland en België ontvang? Is hul werk deel van die sogenaamde hoofstroom?

Oor die situasie in België kan ek nie baie sê nie. In Nederland is Frank Martinus Arion se werk goed ontvang – sy roman Dubbelspel (1973) is ’n moderne klassieke roman. Astrid Roemer het onlangs nog die belangrikste prys ontvang vir haar literêre oeuvre, al het party kritici genoem dat dit ’n politieke gebaar is eerder as ’n bewys van literêre kwaliteit – ’n groot belediging vir die intrigerende werk van Roemer, maar tiperend vir die konteks waarin baie skrywers werk. Roemer en Arion is bekende name, maar selfs groot skrywers soos Boeli van Leeuwen en Tip Marugg is, dink ek, nie baie bekend by die gemiddelde Nederlandse leser nie. Ek self hou baie van hedendaagse skrywers soos Karin Amatmoekrim en die digter en kunstenaar Michael Tedja. Amatmoekrim behoort definitief tot die hoofstroom. Dit is albei skrywers met ’n Surinaamse agtergrond, maar hulle is ook gewoon Nederlandse skrywers en kunstenaars wat op ’n baie jong leeftyd na Nederland verhuis het (Amatmoekrim), of in Nederland gebore is (Tedja, in Rotterdam).

Jy het in ’n LitNet-onderhoud genoem dat Nederlands nie ’n "kleurlose ruimte" is nie. Vertel ons meer oor jou ervaringe in hierdie verband as Nederlander en as skrywer.

Mens raak ook maar moeg om heeltyd daaroor te gesels. Ek is bruin, my pa was wit, my ma was swart. Dit behoort niks besonders te wees nie, maar tydens my jeug ek het partykeer besef dat dit wel ’n probleem is vir party mense. Nederland het intussen heelwat bewuster geword van die feit dat daar baie mense is met ’n nie-Nederlandse agtergrond en dat daardie mense ook Nederlanders is, al het hulle dalk ’n Turkse, Marokkaanse, Pakistanse of Antilliaanse agtergrond. Dan is daar die groeiende besef dat jy die VOC-tydperk nie eintlik kan verheerlik nie, en dat die slawerny en die rol wat Nederland gespeel het, baie meer aandag moet kry op skole. As ’n skrywer onderhandel ek steeds tussen al hierdie aspekte, maar seker nie deurlopend nie, en dit gebeur grotendeels implisiet.

In dieselfde LitNet-onderhoud het jy al genoem: “Dis amper asof mens heeltyd ’n bietjie dronk is as jy tussen wêrelde beweeg, en veral tussen tale, en dan veral tussen Afrikaans en Nederlands … Partykeer dink ek: Is dit Nederlands of Nederkaans?” Hoe onderhandel jy as skrywer hierdie twee wêrelde?

Mens onderhandel nie eintlik nie, jy ploeter net voort. In twee bydraes wat binnekort gepubliseer gaan word, een vir ’n Nederlandse en een vir ’n Belgiese literêre tydskrif (De Gids en nY), het ek die gegewe van taalverwarring wel probeer konseptualiseer. Dit was ’n interessante verkenning. Ek beweeg veral tussen oorbewustheid en onsekerheid wat dié twee tale betref.

Wat geniet jy die meeste van Suid-Afrika?

My gesin. Die landskap. Die toekomsmoontlikhede. Die ruimte. Die veerkrag. Die meertaligheid en die veelrassigheid.

Wat pla jou die meeste van Suid-Afrika?

Die strukturele ongelykhede – die absurditeit daarvan, en die verregaande gevolge, op alle vlakke. Die politiese ondoeltreffendheid. Die toekomsperspektiewe. Die rygedrag op die paaie.

Wat is vir jou die mees relevante kultuurbande wat tussen Nederland en Suid-Afrika reeds beklemtoon word / nog beklemtoon kan word?

Vir my is “multikulturaliteit” die kernwoord. Die Nederlandse taal bly ’n belangrike brug as dit gaan oor spesifiek Afrikaans en Nederlands, maar as ons praat van Suid-Afrika, dan is gedeelde ervarings nog belangriker as taal, en speel byvoorbeeld musiek en vertaalde literatuur ’n groot rol, juis deur die toenemende multikulturaliteit. Ek is seker ’n optrede van die Nederlandse rapper Typhoon (met Surinaamse wortels) of van Fresku (Curaçaose wortels) sal ook hier in Suid-Afrika heeltemal “verstaan” word deur nie-Afrikaanssprekendes.

Wat gaan die onderwerpe wees van jou openbare lesings aan die Universiteit Leiden?

Ek het ’n kortlys met onderwerpe; binnekort gaan ek met myself vergader om te besluit watter onderwerp wegstap met die beker en die groot geldbedrag.

Sien die skakels oor Alfred se beplande besoek in Nederland:

The post Alfred Schaffer: gasskrywerskap by die Universiteit Leiden appeared first on LitNet.

Herdenking van die afskaffing van slawerny

$
0
0

In Maart 1658 kom die eerste skip met tot-slaaf-gemaakte mense in die Kaap aan. Twee maande daarna kom die tweede een aan. Wanneer die laaste skip met tot-slaaf-gemaakte mense aangekom het, weet ek nie. Iewers het ek gelees dat slawerny in die Kaap eers in 1834 tot ’n einde gekom het. Vandag maak dit nie saak of die waar, wanneer en hoe feitlik weergegee word nie, vandag moet ons erken dat dit wel gebeur het en dat ons moet onthou. Ons moet die opofferinge van ons voorouers herdenk, ons moet hulle eer omdat hulle staande gebly het ten spyte van wat hulle verloor het, dat hulle steeds hul menslikheid behou het sodat ons vandag hier kan staan.

En hoe onthou ons dit hier aan die Kaap? Elke jaar op die vooraand van 1 Desember kom ons bymekaar en dan loop die gevolg deur die strate van Kaapstad en stop by verskeie plekke soos die groefgat net onderkant Seinheuwel, Groentemarkplein, die boom in Spinstraat waaronder slawe verkoop is en ons eindig by Kerkplein waar ons hoor van verskeie individue wat met ons mense gebeur het. Ons hoor van digters en sangers, almal wat die pyn en seerkry nog voel en herdenk. Om en by eenuur die laatnag vertrek ons huis toe en dan is alles stil.

Watter voorreg was dit nie vir my om iets anders te sien nie! Die organisasie Stichting Eer en Herstel nooi my uit om ’n lesing by te woon oor Sarah Baartman. Hulle het die lesing deel gemaak van hulle Keti-Koti-maandvieringe. Keti-Koti is ’n woord in Sranan (Surinaamse taal wat beteken “kettings lossny”). Groot was my verbasing toe ek hoor dat die nasate van tot-slaaf-gemaakte mense in Nederland (hoofsaaklik van Surinaamse herkoms) die slawehandel en die vrystelling van hul voorouers vir ’n hele maand lank herdenk!

Kleurryke tradisionele klere word deur beide mans en vroue gedra. Die vroue dra ’n kopbedekking (Agnisa) uit respek vir hul voorouers. Dit word op ’n sekere manier geknoop en pryk op die trotse draers se koppe. Sommige vroue dra ’n groot rok, die “koto”. Ander dra ’n “pagni”, ’n stuk material wat bo-oor die klere vasgebind word en ’n “schouderdoek”, ’n stuk materiaal wat oor die skouer gegooi word.

Op 1 Junie het is ons deur die strate van Amsterdam, begelei deur ’n toergids wat ons vertel het van die geboue en kantore van sakelui wat hul rykdom uit die slawehandel verkry het. Op 18 Junie in Nijmegen by die Afrika-museum, waar ’n groot marmerbeeld van Afrika by die ingang staan, het ons fees gevier deur te dans op die maat van liedere begelei deur tromme en ander musiekinstrumente. Stories oor Afrika is vertel, stories deur die voorouers oorgedra. Dit was hartverskeurend om ’n sekere lied te hoor waarin die sangers trou sweer aan Afrika en belowe dat hulle gaan terugkom na hul vaderland. By hierdie geleentheid het ons ook tradisionele slawekos geëet. Een dis waarmee ek myself kon vereenselwig was die soutvis-smoortjie. Hoeveel maal het ek dit nie uit my ma se hand geëet nie? Ons het ook die Kabri Neti bygewoon waar daar eer gebring was aan die voorouers. By die ingang was gaste se hande met rooswater gewas. ’n Tafel het gedek gestaan met disse wat deur die slawevoorouers geëet is. Die gaste het stories vertel en speletjies uit die slawetyd gespeel. Ons het ook om die tafel gedans, daar was gebid en later het ons die kos wat oorgebly het na die Oosterpark geneem waar dit begrawe is, teruggegee aan Mama Aysha (Moederaarde).

Diana (derde van links) by die Kabri Neti

Diana by die Afrika Museum in Nijmegen

Op 28 Junie het ons per boot op ’n kanaal in Amsterdam gereis om besoek te bring aan ’n begraafplaas. Dit is ’n ou Portugees-Joodse begraafplaas waar ’n slaaf genaamd Elisier begrawe lê tussen die slawe-eienaars. Op sy klein grafsteen staan dat hy in 1629 gesterf het. Daar was hulde gebring aan Elisier deur klein wit klippies op sy graf te pak. Dit is gevolg deur ’n kranslegging by sy standbeeld en ook ’n kulturele program waar dinamiese jong kunstenaars hul werke hartstogtelik voorgedra, en so hul voorouers geëer het.

Die groot herdenking was egter op 1 Julie in die Oosterpark in Amsterdam waar ’n dramatiese standbeeld opgerig is ter herinnering aan dié wat die wrede stelsel moes deurmaak. My deelname aan die amptelike program het per abuis gebeur. Die program was gereël deur NiNsee (Het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis). Een van die gassprekers, Clarence Seedorf, die bekende internasionale sokkerspeler, het op die laaste nippertjie laat weet dat hy nie beskikbaar was nie. NiNsee het my toe gevra om as gasspreker op te tree. Ek het aangebied om liewers as ’n digter op te tree. Ek het met graagte “Ons komvandaan” opgesê. Die program was direk gebeeldsend met die Nederlandse vertaling onderaan. Hoe trots is ek nie oor die slag wat ek vir Afrikaans kon slaan nie! Dit was voorwaar ’n eer om deel van die program te kon wees. Hooggeplaastes het kort toesprake gelewer en is later vergesel deur kinders, geklee in kleurryke tradisionele drag, om ’n kranslegging by die slawemonument te doen. Na die verrigtinge het gaste in ’n ellelange tou gewag om eer aan die voorouers te bring by die slawemonument. Uiteindelik het bekendes mekaar opgesoek en foto’s geneem, ook dié wat onbekend was aan mekaar het uitbundig kennis gemaak en foto’s saam geneem.

Dit was ’n dag van intense emosie, waardigheid en feesviering. Oral in die park was stalletjies wat verskillende soorte memorabilia, kos en vele ander goed verkoop het. Musiek uit verskeie tente het deur die park weergalm. Honderde mense met hul kinders in kleurvolle drag in tou, het met trots deur die park gewandel.

Diana in Oosterpark

Diana (voor links) in Oosterpark

Ek was hard na my Suid-Afrikaanse werklikheid teruggeruk toe ek na lyste van name kyk wat NiNsee op groot borde in die park aangebring het. Dit was name van die tot-slaaf-gemaaktes wat aan hulle gegee was. Ek het van die omstanders vergeet, stadig en afgemete elke naam gelees en diep in my hart het ek geweet ek sou iets van myself daar kry. By die letter “E” het ek angstig my oë van bo na onder laat beweeg totdat ek dit gekry het: Elias, die naam van my oupa. Dit was asof die lang reis vir my voltooi was.

Naam van Diana se oupa Elias

Op pad terug na Almere waar ek tuis was, het ek stil in die trein gesit, die groen Nederlandse landskap het sy sjarme verloor. Ek was naar vir die groot fabrieke, die netjiesgeboude woonstelle en goedversorgde huise. Ek wou iets saam met my huis toe neem, nie materiële dinge nie, maar iets wat ek wou verander. En toe tref dit my tussen die oë. Ek sou wou hê dat ons nie net ’n paar uur lank die lyding van ons voorouers moet herdenk nie, nee, ons moet dit verander! Ons kan klein begin, miskien ’n naweek of selfs ’n week. As die afstammelinge in Nederland ’n hele maand wei aan die herinneringe van hul voorouers se lyding en vrystelling van slawerny, is ons paar uur vir ons voorouers ’n skending ...

Ons moet dit verander.

Foto's: verskaf

  • Sien die video van die voordrag van Diana tydens die Nasionale Herdenking van Nederlandse Slawerny-verlede op 1 Julie 2017 in Oosterpark in Amsterdam:

The post Herdenking van die afskaffing van slawerny appeared first on LitNet.

Zuid-Afrikahuis: Programma, Oktober 2017

$
0
0

Programma Oktober 2017

Van vrijdag 29 september t/m zondag 8 oktober vindt de Week van de Afrikaanse roman – Zuid-Afrikaanse romans in Nederlandse vertaling plaats in Nederland en Vlaanderen.

Speciale gasten zijn Amy Jephta, Willem Anker, Andries Bezuidenhout, Ingrid Winterbach, Rudie van Rensburg en Suzie Matlhola en Karien Brits van het ATKV.

Voor een uitgebreid programma: zie www.weekvandeafrikaanseroman.nl en volg de week op facebook.


 

Maandag 2 oktober 2017, 19.30 uur, Week van de Afrikaanse Roman – Literair gesprek

Extra leeskring met Ingrid Winterbach in gesprek met Ena Jansen

Op speciaal verzoek van de leden van de leeskring van het Zuid-Afrikahuis vindt er op maandag 2 oktober aanstaande een extra bijeenkomst plaats. Op deze avond gaat Ena Jansen, emeritus-hoogleraar Zuid-Afrikaanse literatuur aan de Universiteit van Amsterdam, in gesprek met de Zuid-Afrikaanse schrijfster Ingrid Winterbach. Tijdens dit gesprek zal de roman Vlakwater (2016) centraal staan. Ingrid Winterbach is een van de deelnemers aan de Week van de Afrikaanse roman, die van 29 september t/m 8 oktober op verschillende locaties in Nederland en Vlaanderen wordt gehouden. Winterbach is momenteel misschien wel de meest bekroonde schrijfster in de Afrikaanse literatuur. Vlakwater is onderscheiden met de WA Hofmeyr-prys vir Afrikaanse fiksie. De jury beschreef het boek als "’n besinning oor die rol en aard van kuns in roerige tye; ’n moedelose wekroep teen die tirannie van middelmatigheid en geestelike vervlakking, asook ’n soeke na mistieke rigtingwysers in ’n andersyds onherbergsame heelal".

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 2,50.
Zaal open: 19.00 uur / aanvang 19.30 uur


 

Dinsdag 3 oktober 2017, 19.30 uur, Week van de Afrikaanse Roman – Misdaadfictie

Zuid-Afrikaanse misdaadfictie – Rudie van Rensburg, Ingrid Winterbach, Peter Römer in gesprek

Sinds 1994 heeft de Afrikaanstalige misdaadfictie een hoge vlucht genomen. Deon Meyer is een wereldster en ook andere misdaadschrijvers als Karin Brynard, Chris Karsten, Chanette Paul, Martin Steyn en Irma Venter timmeren aan de weg. In dit rijtje past ook Rudie van Rensburg, dit jaar een van de deelnemers aan de Week van de Afrikaanse roman. Van Rensburgs romans vallen op door een mix van crime, actualiteit, kleurrijke personages, intrige en humor tegen het decor van Zuid-Afrika’s adembenemende landschap. De onwaarschijnlijke held in zijn boeken is rechercheur Kassie Kasselman van bureau Nuweland in Kaapstad. Een wat sullige verschijning, met zijn hoogwaterbroek en onafscheidelijke rode windjack. Vrijgezel, postzegelverzamelaar, liefhebber van Boeremusiek en groene limonade. Zijn eigenzinnige manier om zaken op te lossen wordt hem door zijn superieuren niet in dank afgenomen. Maar het lukt hem, elke keer weer!

Rudie van Rensburg vormt de spil van een avond over misdaadfictie. Margriet van der Waal, de kersverse hoogleraar Zuid-Afrikaanse literatuur aan de Universiteit van Amsterdam, zal kort de opkomst en bloei van de Afrikaanse en Zuid-Afrikaanse misdaadfictie sinds het einde van de apartheid schetsen. Daarna gaat moderator Ingrid Glorie met Rudie van Rensburg, Ingrid Winterbach en Peter Römer in gesprek over de geheimen van het vak. Terwijl van Rensburg een onvervalste misdaadschrijver is, is Winterbach een bij uitstek literaire auteur die handig weet te spelen met de kenmerken van het genre. En Peter Römer kent – als producent van de televisieseries Baantjer en Grijpstra & De Gier, als schrijver van een nieuwe reeks Baantjer-boeken én als voorzitter van het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs – het genre in Nederland als geen ander …

De boeken van Rudie van Rensburg en Ingrid Winterbach zijn verkrijgbaar als e-boek en via printing-on-demand. Tijdens deze avond zullen er ook boeken te koop zijn.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 10,-
Aanvang: 19.30 uur; zaal open vanaf 19.00 uur


 

Donderdag 12 oktober 2017, 19.30 uur, Lezing & Q&A

Mark Sanders: Learning Zulu

Waarom leer je Zoeloe? Toen Mark Sanders de taal begon te studeren, werd hem vaak die vraag gesteld. In Learning Zulu ontdekt Sanders hoe de Zoeloe-taal in de afgelopen 150 jaar van de Zuid-Afrikaanse geschiedenis een cruciale rol speelde op het gebied van eigendom, bezetting van land en uitsluiting. Sanders analyseert een ​​complexe culturele geschiedenis en kijkt o.a. naar de "witte toe-eigening’" van Zoeloe-taal, -muziek en -dans in de Zuid-Afrikaanse cultuur. Daarbij zoekt hij ook nadrukkelijk naar de rol van taalzuiverheid bij xenofobisch geweld in Zuid-Afrika en hoe een taalgeschiedenis en -politiek individuen in een meertalige samenleving beïnvloeden.

Mark Sanders wordt geïntroduceerd door Ena Jansen en zal na zijn lezing geïnterviewd worden door Carrol Clarkson, hoogleraar Engels aan de UvA.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 10,-, studenten € 5,-
Zaal open: 19.00 uur / aanvang 19.30 uur


 

Vrijdag 13 oktober 2017, 19.30 uur, Lezing, gesprek en boekpresentatie

Wannie Carstens over Ons kom van vêr en over zijn nieuwe boek Die storie van Afrikaans, deel 1

Ons kom van vêr is een boek die de discussie over het Afrikaans als taal en de taal van de ‘Afrikaans-sprekende bruine auteurs’ bespreekbaar maakt. Het Afrikaans als taal wordt door verschillende groepen gesproken in Zuid-Afrika; de grootste groep is die van de kleurlingen, met zowel een Khoisan en black African achtergrond als een Aziatische origine. Maar het Afrikaans is ook de taal van onze slaven-voorouders.

Madiba's (Nelson Mandela) waardering voor de taal van de grote groep kleurlingen komt vooral voort uit zijn wens om de diversiteit in cultuur, volk en taal binnen Zuid-Afrika te onderstrepen. Zijn verzoek - in Afrikaans - was om het zelfbewustzijn van de verschillende culturen te respecteren naast en met elkaar. Afrikaans is niet alleen de taal van de apartheid; Afrikaans is ook de taal van de zoektocht naar het nieuwe Zuid-Afrika en van verzoening. In dit boek laten de auteurs de Afrikaanssprekende kleurlingauteurs trots zijn op hun taal!

Hoogleraar Pieter Muysken (Radboud Universiteit) gaat in gesprek met auteur Wannie Carstens ook over deel 1 van het boek ‘’Die storie van Afrikaans’’, waarin het Europese verleden van het Afrikaans expliciet wordt toegelicht. Dit boek maakt deel uit van een serie over de geschiedenis van de Afrikaanse taal.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 7,50.
Zaal open: 19.00 uur


 

Zaterdag 14 oktober 2017, 13.30- 18.00 uur, symposium

Karel Schoeman-symposium van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, in samenwerking met het Zuid-Afrikahuis, Uitgeverij Brevier en de Week van de Afrikaanse Roman

Op 1 mei jl overleed de romancier en historicus Karel Schoeman. In Zuid-Afrika zijn hem alle grote literaire prijzen toegekend. In 1999 ontving hij ook de presidentiële “Orde van Voortreflike Diens”, uit handen van Mandela.

’n Ander land (1984), de reeks “Stemme” (Verliesfontein, Hierdie lewe, Die uur van die engel, 1993-’98) en de dubbelbiografie Merksteen (1998) zijn vertaald in het Nederlands. In Frankrijk werd Cette vie (Hierdie lewe) in 2009 verkozen tot “Meilleur Livre Étranger”.

Schoemans werk vormt een originele verbinding van romankunst en geschiedbeoefening. Het verbeeldt verschillende stadia van de blanke overheersing van Zuid-Afrika en gaat ook in op het vraagstuk van de onbereikbaarheid van het verleden, waarvoor zowel de historicus als de schrijver van historische romans zich gesteld zien. Door zijn unieke indringende stijl wist Schoeman zijn lezers met deze onderwerpen te confronteren.

Moderatoren: Eep Francken en Margriet van der Waal
Sprekers: Pieter Rouwendal, Hans Ester, Rob van der Veer, Carrol Clarkson, Robert Ross, Ena Jansen
Programma: 13.30 – 18.00 uur (borrel)

Evenement is reeds vol


 

Maand van de Geschiedenis: Geluk

Oktober = de Maand van de Geschiedenis, met als thema: Geluk

Gedurende de Maand van de Geschiedenis zullen in het Zuid-Afrikahuis voor en na de voorstellingen verschillende gelukswijnen te verkrijgen zijn. Een aantal wijnhuizen en wijnen uit Zuid-Afrika hebben het woord ‘’geluk’’ in hun naam. Zo kunt u proeven van de speciale pinot noir van de Serendipity wijn (van Monique Breuer) of u kunt zich laten verrassen door de Groot Geluk wijnen (Pallas Wijnen) of het Soek die Geluk in de flessen uit de Robertson-streek (Tamis Wijnen).


 

Donderdag 19 oktober 2017, 19.30 uur, Concert

Jannie du Toit – Doep is nie dood nie

Jannie du Toit: gitaar en zang
Susan Mouton: cello
Chanie Jonker: piano en Accordeon

Het programma Doep is niet dood nie is een ode aan muzikant, schrijver en dichter Koos du Plessis. Hij overleed 1984 op jeugdige leeftijd, maar zijn nalatenschap blijft een bron van wijsheid, creativiteit en nog steeds levende muziek. Tijdens dit concert wordt duidelijk hoe levend en toepasbaar zijn kijk op het leven blijft en hoe treffend zijn liedjes (nog steeds) het leven beschrijven.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 15,-
Zaal open: 19.00 uur / aanvang 19.30 uur


 

Dinsdag 24 oktober 2017, 19.30 uur, Film

African Jim (aka Jim comes to Jo’Burg)

(Zuid-Afrika, 1949, 52 min, Engels gesproken)

Regie: Donald Swanson
Met: Daniel Adnewmah, Dolly Rathebe, The African Inkspots

Een simpel verhaal van een plattelandsjongen die naar de stad komt om zijn geluk te zoeken Hij heeft moeite om zich aan te passen aan het drukke stadsleven, maar vindt pas echt zijn draai als zijn zangtalent wordt ontdekt. Met behulp van muzikanten uit de townships (oa één van Zuid-Afrika's bekendste zangeressen uit de 1950s, Dolly Rathebe), was de film een sensatie voor het zwarte publiek, die nog nooit hun eigen helden op het scherm had gezien. Maar ook heeft de film een grote historische waarde; Deze beelden uit het verleden weerspiegelen een levendige township-cultuur, die een paar jaar later door apartheid zou verdwijnen.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 7,50
Zaal open: 19.00 uur / aanvang 19.30 uur


 

Zaterdag 28 en Zondag 29 oktober 2017, 12.00-17.00 uur, Beeldende kunst en lezing

Guy Königstein – (Un)Shared Histories

Hoe moeten en kunnen wij omgaan met ingewikkeld erfgoed en pijnlijk verleden, en wat kan hierin de rol van kunst zijn – naast de conventionele geschiedschrijving?

Deze vragen staan centraal in een unieke tentoonstelling- en performance-project in het Zuid-Afrikahuis eind oktober, geproduceerd door kunstenaar Guy Königstein.

Na zijn verblijf als “artist in residence” in Johannesburg, keert Königstein terug naar Nederland en stelt zichzelf – en het publiek – de vraag, hoe je de zoektocht naar het (materiële en mentale) geluk uit de koloniale tijd kunt terugvinden in de huidige Zuid-Afrikaanse samenleving, die nog steeds zwaar gekleurd en verdeeld is.

Met een serie objecten, zelfgeproduceerde boekjes, foto’s en video’s wil hij de ruimtes van het Zuid-Afrikahuis in Amsterdam transformeren tot een platform voor zelfreflectie; je moet nadenken over de kolonisatie en herdenkingscultuur, het witte en westerse privilege, solidariteit en activisme. Niet in het verre Zuid-Afrika, maar juist meer in het hier en nu.

De verschillende installaties zullen gedurende het weekeinde (28 en 29 oktober) vrij toegankelijk te bewonderen zijn. Om 12:00 en om 17:00 geeft Königstein een lecture-performance, waarin hij zijn eigen biografische verhaal door het verhaal van dit historisch grachtenhuis weeft. De complexiteit die de plek en de protagonist representeren, worden hierdoor helder benoemd en artistiek benaderd.

Toegang: gratis
Open: 11.00 – 18.00 uur (zaterdag en zondag)
Aanvang lezingen (voertaal Engels) : 12.00 en 17.00 uur

The post Zuid-Afrikahuis: Programma, Oktober 2017 appeared first on LitNet.

Schrijvers in het verzet

$
0
0

Adriaan van Dis (foto: Elize Zorgman)

Bert Schierbeek en de niet te voleindigen strijd tegen apartheid en voor vrijheid

De betrokkenheid van Bert Schierbeek (1918-1996) bij de Nederlandse strijd tegen apartheid is gedocumenteerd (Evers 1993, Jonckheere 1999). Naar aanleiding van de herdenking van de moord op Steve Biko, in september precies vier decennia geleden, is het Biko-gedicht van Schierbeek weer voor het voetlicht gebracht (“[I]n de ogen van niemand. Steve Biko in de poëzie van Bert Schierbeek”). Het is bekend dat in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw schrijvers, kunstenaars en politieke militanten zich in Nederland met optredens en publicaties inschreven in de culturele boycot van het blanke superioriteitsregime in Zuid-Afrika.

In de archivalia die Adriaan van Dis enkele jaren geleden deponeerde in het Literatuurmuseum (Den Haag), in totaal zeven dozen met documenten over onder meer beide rechtszaken tegen Breyten Breytenbach, uitnodigingen voor schilderijtentoonstellingen, receptieteksten over Breytenbachs literatuur, correspondenties met Nederlandse en Zuid-Afrikaanse vrienden, trof ik data aan die Schierbeeks antiapartheidsengagement verder in kaart kunnen brengen.

Schierbeeks pleidooi voor Breytenbach op Poetry International 1977

Zo verdient Schierbeeks optreden tijdens Poetry International in 1977 belangstelling. In De Nieuwe Linie (22 juni 1977) staat een foto afgedrukt van de auteur en schrijft Sjoerd Kuyper over het optreden (“Vertalers stalen de show”): “Bert Schierbeek hield op de meeste avonden een pleidooi voor Breyten, en las daarbij fragmenten uit zijn “Brief aan Vorster”, een gedicht dat hij schreef bij de gelijknamige film van Roelof Kerbosch”. Het gedicht opent met: “Nee ik ben nooit in Zuid-Afrika geweest […]”. Schierbeek riep het publiek op “één gulden [te] geven!” teneinde de gerechtskosten van het tweede proces tegen Breytenbach te kunnen betalen. Naar verluidt had men daarvoor 9000 gulden nodig. Schierbeek hield “op de meeste avonden” een pleitrede voor Breytenbach. De over enkele dagen gespreide collecte heeft volgens het bericht 3000 gulden opgeleverd. Over het vertaalproject waaraan de schrijver deelnam, samen met de Italiaan Maurizio Cucchi, de Turk Daglarça en diens Nederlandse vertaler Rob den Hartog, Les Murray en de Braziliaan Marcia Theophilo, moet in het archief van Poetry International (Rotterdam) een en ander te vinden zijn. Ook Seamus Heaney en de Japanner Shuntaro Tanikawa namen deel aan deze editie van Poetry. Het is een ander verhaal, maar in het licht van wat volgt niet zonder belang.

Schierbeek en het Breytenbach-comité

Nog voor de dood van Steve Biko (12 september 1977) was de Nederlandse schrijver een actieve deelnemer aan manifestaties tegen het apartheidsbewind in Zuid-Afrika. Op de coverafbeelding van het blad anti apartheidsnieuws. berichten uit Zuid-Afrika, Namibië en Rhodesië (nummer 75, oktober 1975) staat een zingende Bert Schierbeek, met gebalde vuist en geflankeerd door zwarte medeactivisten. De tijdschriftaflevering bericht in het artikel “Oliver Tambo: “Vorsters bolwerk scheurt”’ over een toespraak van Tambo in de Koopmansbeurs van Amsterdam. Op 26 september, ter gelegenheid van een “grote manifestatie voor de politieke gevangenen in Zuid-Afrika”, was de roemruchte waarnemend president van het ANC de eregast. Zijn toespraak kon in een zaal van “600 à 700 mensen” op veel bijval rekenen: er is sprake van “een minutenlange ovatie van het zeer enthousiaste publiek.” In het verslag wordt onder meer verwezen naar een voordracht van Schierbeek “die met indringende gedichten uiting [gaf] aan het verzet dat al tientallen jaren tegen de apartheid wordt gevoerd.” Welke teksten heb ik niet kunnen achterhalen.

De Nederlandse schrijver was enkele weken later betrokken bij de oprichting van het Breytenbach-comité. Het verslag van de eerste vergadering in Galerie Espace (Amsterdam) op 31 oktober 1975 vermeldt de volgende deelnemers: Eva Bendien, Martin Mooij, Rutger Noordhoek Hegt, Aad Nuis, Nel Romein, Bert Schierbeek, Adriaan van der Staay, Adriaan van Dis, Rob van Gennep, Laurens en Frieda van Krevelen. Doelstelling van het comité was “het organiseren van publicitaire acties als open brieven, advertenties, geld inzamelen voor rechtsbijstand, de pers op de hoogte houden”, en als aanleiding voor de oprichting gold de inhechtenisneming van Breyten Breytenbach in Johannesburg in augustus 1975. Schierbeek stond volgens de overgeleverde bronnen in voor het contact met de Vereniging van Letterkundigen en PEN, met de Amerikaans-Poolse schrijver Jerzy Kosinski als toenmalige voorzitter. Laurens van Krevelen, uitgever van Meulenhoff, onderhield over de affaire Breytenbach relaties met de PEN Club én Amnesty International, directeur van Poetry International Martin Mooij met de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en Poetry, Adriaan van Dis met Zuid-Afrikaanse instanties en actoren. Het Breytenbach-comité bracht op geregelde basis gestencilde perscommuniqués uit die het proces tegen Breyten Breytenbach belichtten en aandacht vroegen voor de rechtsgang in Zuid-Afrika. De geschiedenis van het Breytenbach-comité is uitvoerig beschreven door Annemiek Recourt (2008).

”De kulturele stem van het verzet” (december 1982)

Het Breytenbach-archief bevat kortom méér bronnen waarin de naam Schierbeek opduikt. Het meest prominente optreden van de schrijver had plaats in december 1982, kort na de vrijlating van Breytenbach. De Anti Apartheidsbeweging Nederland, in samenwerking met het politiek-cultureel centrum De Populier en Novib (Nederlandse Organisatie voor Internationale Ontwikkelingssamenwerking), organiseerde van 13 tot 18 december in De Balie, De Melkweg en Paradiso (Amsterdam) de manifestatie “De kulturele stem van het verzet. Nederlandse en Zuidafrikaanse kunstenaars tegen apartheid.” In de ledenlijst van de conferentie, opgenomen in een afzonderlijk verschenen en lijvige brochure, worden naast Bert Schierbeek onder anderen de schrijvers J. Bernlef, Graa Boomsma, Rutger Kopland, Astrid Roemer, Adriaan van Dis en Willem G. van Maanen genoemd. Verder tref ik de namen aan van Ena Jansen, Jan Ritsema, Mineke Schipper en Erik van den Bergh, de muzikanten Thé Lau en Bram Vermeulen. Ook een 45-tal Zuid-Afrikaanse acteurs, musici en dichters, onder wie Barbera Masekela en Cosmo Pieterse, maakten deel uit van het deelnemersveld.

Op 17 december 1982 traden Nederlandse, Surinaamse en Zuid-Afrikaanse dichters op in theater De Balie tijdens een literair-politieke avond “Poëzie tegen apartheid” met onder meer Jan Boelens, Steef Davidson, Verny February, Keorapetse Kgositsile, Lindiwe Mabuza, Cosmo Pieterse, Astrid Roemer, Wally Serote en Simon Vinkenoog. Ook Edgar Cairo en H.C. ten Berge worden in het programma vermeld. Daags nadien op de slotavond hadden op drie locaties in Amsterdam poëzie-, muziek- en theateroptredens plaats. In De Balie traden bijvoorbeeld de Nederlandse dichters J. Bernlef en Gerrit Kouwenaar op.

Bert Schierbeek was op 14 december samen met de Zuid-Afrikaanse schrijver en lid van het ANC Keorepetse Kgositsile, toentertijd hoogleraar literatuurwetenschappen in Kenia, de hoofdspreker tijdens een workshop “Kunst en verzet tegen apartheid.” Uitgangspunt van Kgositsiles bijdrage was volgens een ontwerpnotitie “de rol van de kunst(enaar) [te belichten] in de aantasting van de opgelegde heersende ideologie en daarmee in de aantasting van het gehele racistische machtsapparaat.” De nota preciseert: “Subvragen daarbij zijn: hoe wordt de opgelegde kultuur beoordeeld, welke rol speelt die in de onderdrukking. Kunnen kunst en kultuur een rol spelen in de ondermijning van de apartheid. Welke rol speelt het in de versterking van de oppositie, van de machtsvorming.” Het lag in de bedoeling van de organisatoren dat Schierbeek in zijn tekst daarbij zou aansluiten.

Beide sprekers leverden een referaat dat als conferentiestuk is verspreid: “Apartheid” van Bert Schierbeek, met een “inleiding […] over de positie van de Nederlandse kunstenaars versus apartheid” en op de zesde en laatste pagina het gedicht “Steve Biko”, en “Cultuur en verzet in Zuid-Afrika” van Keorepetse Kgositsile. Aansluitend op beide inleidende teksten startte een rondetafelgesprek “naar de vraag welke rol kan of moet de individuele kunstenaar spelen, welke positie kiest hij/zij en welke risiko’s worden gelopen (banning, gevangenschap etc.).” In het Verslag van de werkconferentie staat naast de foto van een slechthorende Schierbeek een kort résumé van de klaarblijkelijk geanimeerde bespreking die sprekers en toehoorders voerden, onder wie Verny February en Adriaan van Dis. Schrijvers zoals Breyten Breytenbach, André P. Brink en Athol Fugard passeerden de revue in een discussie over de legitimiteit van “witte” schrijvers “om uiting te geven aan de beleving van “zwarten”” (in de tekst van Kgositsile). Overigens is de foto waarvan sprake in een betere resolutie opgenomen in een collage in Zuidelijk Afrika Nieuws (nr. 119, februari 1983), met als titel “Naar kulturele overeenkomst met het ANC.”

Interview met de antiapartheidsmilitant Schierbeek

In het vorige nummer van dat tweemaandelijkse magazine (nr. 118, december 1982), met als koptitel “Nederlandse & Zuidafrikaanse kunstenaars tegen apartheid” en de ondertitel “de kulture[le] stem van het verzet,” is een kort interview met Schierbeek verschenen. In de lead wordt de auteur gepresenteerd als “imposant, verrassend”, iemand “die zich nadrukkelijk engageert met de solidariteitsbeweging [en] met de strijd tegen apartheid.” Zoals vermeld in de bijdrage over Schierbeek en Biko op LitNet NeerlandiNet wordt terloops gerefereerd aan De andere namen (1952), “waarin hij een aanklacht deed tegen het feit, dat zwarte kinderen in de diamantmijnen slavenarbeid moesten verrichten en door de blanke mijndirektie werden gevisiteerd.” In het vraaggesprek klaagt Schierbeek de discriminatie aan, in Zuid-Afrika en elders ter wereld, waarbij “mensen apart [worden] gezet”, “een aloude methode van machthebbers.” Net als de slachtoffers van “een verdeel- en heerspolitiek” van machtspotentaten worden literaire schrijvers in een hoek gezet en nauwelijks beluisterd. Hij refereert daarmee aan de bundel Binnenwerk (1982), met een verwijzing naar Multatuli’s aversie tegen het Nederlandse koloniale bewind, een boek waarin de apartheid is gethematiseerd en volgens de anonieme gesprekspartner “fragmenten over Solomon Mahlangu en de blanke schrijver Breyten Breytenbach…” veelzeggend zijn voor des schrijvers ideologische positie. Interessant is ook de verwijzing naar de conferentietekst, “Apartheid” waarin Schierbeek de verzetsstem van de kunstenaar “in de vrijheidsstrijd” heeft belicht. Ook en misschien wel vooral in tijden waarin het culturele verdrag, in 1951 gesloten tussen de Unie van Zuid-Afrika en de Nederlandse regering, na een lange periode van protest finaal is opgezegd. Over “de kulturele stem van het verzet” laat de strijdvaardige auteur het volgende optekenen:

Voor mensen als mijn vriend Kgositsile is hun werk – hun pennestrijd – hún aandeel in het verzet. […] [O]nderschat die betekenis van kunstenaars in de bevrijdingsstrijd vooral niet. In dat verband wil ik ook opmerken, dat ik heb gewaarschuwd voor vrijheid. Want vrijheid heeft vele gezichten. Het moment van bevrijding, dáár gaat het om. En die bevrijding gaat alsmaar door. Het moment van bevrijding is práchtig; dat weet ik nog precies van de oorlog hier. Als je je land bevrijd hebt maar tijdens het proces van bevrijding – voor Zuid-Afrika dus de bevrijdingsstrijd van het ANC nú – niet gezorgd hebt dat je geestelijk achterland op orde is (door de waarde van kulturele vormen van verzet te onderschatten, red.) dan zit je fout. Want heus – de strijd om de macht gaat door; altijd en overal.

Vervolgens is Schierbeek expliciet over het belang van zijn maatschappelijk betrokken engagement (“voor Zuid-Afrika, […] voor de Indianen”). Hij verklaart het vanuit zijn verzetsperiode tijdens de Tweede Wereldoorlog: “als je jarenlang je bek niet open mocht doen”. Uit de toelichting blijkt dat Schierbeek wel vaker optrad voor Zuid-Afrika. Zo refereert hij aan een evenement in Bellevue, de conferentie “Art contra Apartheid”, in een organisatie van het politiek-cultureel centrum De Populier (1976). Het was de aanleiding voor de regie van de film Brief aan Vorster en de vertaling, samen met Anthony Akerman (die gedichten van Breytenbach naar het Engels heeft vertaald), van twee toneelteksten van Athol Fugard (zie mijn vorige bijdrage). Schierbeek laat verstaan dat hij niet zozeer schotschriften verkiest maar meer van “beeldende dingen” houdt, “want ik laat liever iets gewoon zien dan dat ik een stuk tegen apartheid en over apartheid schrijf.” Tot slot bepleit hij de samenwerking tussen Nederlandse en Zuid-Afrikaanse kunstenaars (van het ANC) en dus een “solidariteitskultuur.” Het vraaggesprek is de meest persoonlijke bijdrage over Schierbeek en het gevecht tegen apartheid die ik in het archiefmateriaal kon opsporen.

De inhoudelijke inbreng van “kultuur in verzet tegen apartheid” (14-18 december 1982) is uitvoerig gedocumenteerd in het archief dat Adriaan van Dis zo keurig en uitputtend bijhield: programmabrochures, persberichten, tijdschriftafleveringen, de openingsrede van Conny Braam (voorzitter van de Anti-Apartheidsbeweging Nederland), een felle wellicht door Van Dis geannoteerde aanklacht door Lindiwe Mabuza (“The Case for a Serious Cultural Boycott”), de conferentieteksten van Kgositsile en Schierbeek en van onder anderen Fons Geerlings (“De gekunstelde dialoog in de ban – naar een kulturele samenwerking met het ANC”) en Jacques Meerman (“Het cultureel verdrag verbroken: het verhaal van een opmerkelijk succes”). Meerman, die het belang van schrijvers als Bert Schierbeek in de strijd tegen apartheid in het licht stelde.

De antiapartheidsmanifestatie die hier centraal staat, is een van de vele activiteiten die in de boycotjaren in Nederland op het getouw zijn gezet. Het verdient aanbeveling de rol van Nederlandse schrijvers (Bernlef, Komrij, Kopland, Kouwenaar, Lucebert, Schierbeek, Ten Berge), en ook Vlamingen (Willem M. Roggeman, Stefaan van den Bremt, Eddy van Vliet), uitvoeriger te beschrijven.

Met dank aan Breyten Breytenbach en Adriaan van Dis voor de gelegenheid de archiefdocumenten in te kijken in het Literatuurmuseum (Den Haag). Over de betrokkenheid van de Anti Apartheidsbeweging Nederland bij de contestatie van het Culturele Verdrag schreef Van Dis al op 1 augustus 1975: “De macht van kunst” in NRC Handelsblad Cultureel Supplement.

The post Schrijvers in het verzet appeared first on LitNet.

Letterkundig Symposium in het kader van de Week van de Afrikaanse Roman 2017

$
0
0

Deidre le Hanie, Rudie van Rensburg, Ena Jansen, Hein Willemse, Willem Anker en Ingrid Winterbach

De Week van de Afrikaanse Roman organiseert samen met Universiteit Gent (Gents Centrum voor het Afrikaans en de Studie van Zuid-Afrika) en de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns op vrijdag 6 oktober een letterkundig symposium. Het symposium vindt plats in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL), waar iedereen van harte welkom is in de grote vergaderzaal om 13 uur. Vanaf 17u30 kunnen de aanwezigen napraten op de receptie. De lezingen in het symposium zullen spelen met het thema "dubbeltalenten". Dit omdat de aanwezige auteurs van alle markten thuis zijn veelschrijver, academicus of beeldend kunstenaar. De diversiteit van deze "dubbeltalenten" staat garant voor boeiende gesprekken.

De namiddag bestaat uit drie blokken, telkens afgewisseld door een korte koffiepauze. Deidre le Hanie, directrice van de ATKV, zal het symposium openen met de eerste keynotelezing. Hierna gaat Luc Renders (taal- en letterkunde, Universiteit Hasselt) in gesprek met thrillerauteur Rudie van Rensburg. Na de pauze wordt de tweede keynotelezing gehouden door Andries Bezuidenhout. Hierin exploreert hij het werk van de Zuid-Afrikaanse singer-songwriter Gert Vlok Nel. Inge Brinkman (Afrikaanse Talen en Culturen, Universiteit Gent) zal zich met Willem Anker buigen over zijn roman Buys: ’n Grensroman (2015). Na de tweede pauze zal emeritus-professor Ena Jansen (Zuid-Afrikaanse Letterkunde, Universiteit Amsterdam) in gesprek gaan met Ingrid Winterbach over de vele interteksten en intermediale ingrepen in haar oeuvre. Winterbachs laatste roman Vlakwater (2015) zal hierbij in de schijnwerper komen te staan. Aansluitend houdt de kersverse leerstoelhouder Hein Willemse een lezing over de op 1 mei van dit jaar overleden schrijver Karel Schoeman.

Locatie: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde (KANTL), Koningstraat 18, 9000 Gent
Aanvang: 13 uur tot 18 uur
Toegang: gratis
Contact: inschrijven via Laura.Engels@UGent.be
Meer informatie: www.weekvandeafrikaanseroman.nl, http://www.afrikaans.ugent.be/activiteiten/, www.KANTL.be

The post Letterkundig Symposium in het kader van de Week van de Afrikaanse Roman 2017 appeared first on LitNet.


Kleurenblind door Trevor Noah

$
0
0

Trevor Noah
Kleurenblind
Amsterdam, AW Bruna Uitgevers BV, 2017
ISBN 978 94 005 0797 5
Originele titel:
Born a Crime: Stories from a South African Childhood
Nederlandse vertaling:
Annoesjka Oostindiër en Ineke van Bronswijk

“De wereld houdt niet van je”, zo drukt Trevors moeder hem op het hart.

Trevor Noah is een duizendpoot. Hij goochelt met woorden die iedereen raken. Sedert ik in het voorjaar aan de boekenstand van de tentoonstelling Goede Hoop in het Rijksmuseum de Nederlandse vertaling kocht van Born a Crime: Stories from a South African Childhood, is een nieuwe wereld voor mij opengegaan. De aankoop van het boek was geen sinecure. De baliebediende was zo geconcentreerd de originele, Engelstalige versie aan het lezen dat hij geen oog had voor de kopers die in de rij stonden. Het boek is moeilijk in een hokje te stoppen. Memoires zijn het zeker niet, want die kunnen alleen worden geschreven op het einde van een bewogen leven. Een biografie is het ook niet, want die verwacht je niet over een opgroeiende knaap. Kleurenblind leest zoals een sprookje. Zoals de meeste sprookjes bevat het boek veel hartstocht, toverstokjes die het leven rooskleurig maken, maar ook veel doffe ellende. Het boek is vooral het persoonlijke verhaal van Trevor, die de naweeën van de apartheid in Zuid-Afrika moedig verwerkt, juist hierdoor een bijzondere taalgevoeligheid ontwikkelt en zich telkens uit de slag trekt wanneer het leven in het eenoudergezinnetje met zijn moeder op de proef wordt gesteld.

Trevor Noah is geboren in 1984, wanneer de apartheid nog volop woedt. Bij zijn geboorte overtreedt hij de wet al, omdat zijn moeder Patricia zwart is en zijn vader een Zwitser. Zijn moeder was een probleemkind, een tomboy, ontzettend koppig, steilorig en opstandig. Tot ze 21 was, woonde ze in Transkei in een hut met veertien neefjes en nichtjes. Daarna doolde ze rond; ze had geen echt thuis. Toen ze Trevor kreeg – ze was ondertussen 24 – ging zij met haar zoontje wonen in Eden Park, een kleine buitenwijk aan de rand van Johannesburg. Trevor is lichtbruin zoals melkchocolade. Hij is heel groot en zijn leven speelt zich grotendeels binnenshuis af omdat hij buitenshuis altijd het buitenbeentje is: een halfbloed, noch zwart, noch blank, geen kleurling en geen Indiër. Maar Patricia voedt hem op alsof hij een blank kind is, niet in de culturele zin, maar in de zin van geloven dat de wereld aan je voeten ligt. Zij wil breken met de vloek van arm en zwart zijn. “Dat is de vloek van ieder kind dat aan armoede probeert te ontsnappen. Omdat de voorgaande generaties zijn uitgebuit, moet je alles wat je hebt verdiend aan hen afstaan, omdat ze zoveel in te halen hebben. Daardoor kun je zelf niet vooruitkomen.” (blz 84). Bij Patricia is dat ook gebeurd, maar zij zal koste wat het kost verhinderen dat Trevor in hetzelfde sukkelstraatje terechtkomt.

“Zuid-Afrika is een mengeling van oud en nieuw, van traditie en moderniteit. Ik kom uit een land waar mensen in plaats van naar een “westerse” arts eerst naar een sangoma gaan.” – Kleurenblind, blz 47 – foto: Herman Meulemans, Sangoma (2002), Transkei, waar Patricia, de moeder van Trevor, woonde tot ze 21 was.

Doordat Trevor een studiebeurs krijgt van de werkgever van zijn moeder, kan hij schoollopen op Maryvale, een katholieke eliteprivéschool, die een knus gemengde oase vormt te midden van de harde werkelijkheid. Na de zesde klas gaat hij naar een openbare middelbare school: HA Jack Primary, waar hij voor het eerst ziet en voelt dat de groepjes op het schoolplein en in de gangen geordend zijn naar huidskleur. Dat is een ontnuchterende revelatie voor de elfjarige Trevor. Hij reageert daarop door zijn uitgebreide talenkennis actief in te zetten en allerlei talentrucjes met medescholieren uit te halen in het Xhosa, Zoeloe, Afrikaans, Engels en nog andere inheemse talen. Hij leert vlug dat taal de snelste manier om de rassenkloof te dichten. “Als je tegen iemand praat in een taal die hij verstaat, gaat dat naar zijn hoofd. Als je in zijn eigen taal tegen hem praat, gaat dat naar zijn hart”, heeft Nelson Mandela ooit gezegd (blz 267). Trevor maakt er een spelletje van om deze raad in daden om te zetten en om een kameleonachtige leefstijl te ontwikkelen. Omdat hij bij geen enkele groep hoort, leert hij naadloos te laveren tussen alle groepen en zich onzichtbaar te maken in de massa. Op zijn 17de doet hij eindexamen en overweegt hij om naar de universiteit te gaan en computerprogrammeur te worden maar er komt niets van omdat hij het collegegeld niet kan betalen. Maar dat kan hem niets schelen want in de middelbare school heeft hij al een lucratieve business opgestart door geripte cd’s op straat te verkopen en op feesten muziek te draaien.

Vanaf zijn 20ste gaat zijn carrière steil opwaarts. Hij treedt op als komediant, gaat op tournee door het land, speelt voorstellingen in Engeland, presenteert radio- en televisieprogramma’s. Nu wordt Trevor een echte duizendpoot en een immens charmant performer, die op de podia staat van vele grote steden. In 2015 wordt hij anker van het Emmy en Peabody Award winnende tv-programma The Daily Show als opvolger van de legendarische Jon Stewart. Trevor Noah is plots wereldberoemd, maar het sprookje Kleurenblind eindigt wanneer deze steile opgang nog moet beginnen. Het sprookje eindigt met een wondermooi hoofdstuk – met een totaal onverwachte wending – over het leven van zijn moeder Patricia Nombuyiselo Noah, een hoofdstuk dat de meest gevoelige liefdesbrief is die een zoon over zijn moeder kan schrijven.

Door de kleine dingen van het dagelijks leven te beschrijven verschaft Kleurenblind een berg aan inzichten in de micro-relaties binnen de Zuid-Afrikaanse samenleving. De laatste jaren wordt er veel gepalaverd over het belang van kwalitatief sociaalwetenschappelijk onderzoek. Maar de grootste bijdrage tot zulk onderzoek wordt geleverd door levensechte analyses zoals Kleurenblind. Trevor Noah is een insider. Zijn verhaal is levensecht. Het borrelt op uit zijn leven en omgeving. Het spreekt de lezer aan. Het wordt zelfs vaak door de lezer herkend als het eigen verhaal. In de achttien verhalen die het boek rijk is, getuigt Trevor Noah openhartig over wat het betekent om als halfbloed op te groeien in een land in volle transformatie. Ik raak maar enkele uitspraken aan die Noah haast onopvallend verweeft met de verhaallijn van zijn boek maar die de lezer haarscherp laten zien hoe het eraan toegaat in de Zuid-Afrikaanse samenleving.

“De vijandigheid en rancune die ik van kleurlingen over me heen kreeg, heeft me geleerd dat het gemakkelijker is om een insider te zijn onder outsiders dan een outsider onder insiders.” (blz 141) Of het verhaal van Trevor en zijn boezemvriend Teddy die in de Belfour Park Shopping Mall likeurpralines stelen (blz 179-186), het geknipte verhaal om aan te tonen hoe hardnekkig vooroordelen zijn. Of het verhaal van Trevor, zijn moeder en haar opvliegende vriend Abel, dat als geen ander aantoont hoe dubbel huiselijk geweld is: “Als je opgroeit te midden van huiselijk geweld worstel je met het tegenstrijdige gevoel dat je kunt houden van een persoon die je haat, of een persoon kunt haten van wie je houdt.” (blz. 299). Kan er iemand sprekender verwoorden wat er leeft aan de binnenkant van de samenleving?

Trevor schuwt ook geen politieke uitspraken. Zo denk ik aan het voorval dat hij uit de gammele VW Kever van zijn moeder wordt geslingerd, met onmiddellijk daaraan gekoppeld het verhaal over de minibussen als een informeel netwerk van buslijnen uitgebaat door particuliere bedrijfjes, of nou ja, door bendes. (blz 25). Of de uitspraak die de werkhypothese zou kunnen zijn van een lijvige historische studie: “Het einde van de apartheid was iets wat geleidelijk gebeurde. Het was niet zoals bij de Berlijnse Muur, die van de ene dag op de andere opeens weg was. In Zuid-Afrika duurde het jaren voordat de muren barsten gingen vertonen en langzaam afbrokkelden.” (blz 87). Om nog maar te zwijgen over Koning Leopold II en de vele zwarten die zijn omgekomen bij het rubbertappen in het toenmalige Belgisch-Congo. (blz 224).

Trevor Noah is een jonge dertiger die bij zijn moeder in het krijt staat. Zij heeft hem geleerd om mensen met woorden te beroeren en om met talen de kloof tussen mensen te overbruggen. Met zijn Born a Crime, ondertussen in het Nederlands en het Duits vertaald, heeft hij een massaal publiek aangesproken. Trevor is een absolute kei in het vertellen van verhalen, levendig, pittig, vol humor, met een glimlach, met een traan. Hij munt uit in the art of storytelling. De Jiddische traditie van bubbe meise is hem op het lijf geschreven, met als enig verschil dat het niet gaat over overlevering uit vervlogen tijden maar over wat mensen tegenwoordig bezighoudt. Er is onlangs een audioversie van Born a Crime uitgebracht. Met zijn rustige stem, die ook in zijn laatavondprogramma’s op de radio voor zen zorgt, brengt Trevor Noah zijn verhalen ten gehore. Dan is de verteller op zijn best. Dan wordt de luisteraar zelf kleurenblind en gaat hij helemaal op in het verhaal.   

Terzijde:

1) Het boek is in het Nederlands vertaald door Annoesjka Oostindiër en Ineke Bronswijk. Hun vertaling is uiterst eigentijds en dringt regelrecht door tot de jongerencultuur die zo prominent aanwezig is bij Trevor Noah: chillen, hood, hufter, rippen, ritselen, enz.

2) De website van Amazon vermeldt ook de Audible Audio Edition van Born a Crime, uitgegeven door Billionaire Mind Publishing, zowel integraal (2016, 8u50min) als verkort (2017, 46min).

3) De duizendpoot in volle actie (12min):  

Envisioning President Trump’s First Term: The Daily Show, Comedy Central, with Trevor Noah: 

The post Kleurenblind door Trevor Noah appeared first on LitNet.

Vlakwater door Ingrid Winterbach: boekbespreking

$
0
0

Ingrid Winterbach is een van die Suid-Afrikaanse skrywers wat aan die einde van September by die Week van de Afrikaanse Roman gaan optree. Hier is nog inligting oor die fees.

Hierdie boekbespreking van Vlakwater word gepubliseer vir lesers wat reeds die boek gelees het. Die artikel mag sekere inligting bevat wat kinkels in die verhaal verklap.

Vlakwater
Ingrid Winterbach
Human & Rousseau
ISBN: 9780798170475

“Sy was bang vir die berg. Sy wou nie daarna kyk nie. Die berg was oral.” – over Charelle Koopman die van de westkust verhuist naar Kaapstad om er fotografie te studeren

Ingrid Winterbach zet de lezer op het verkeerde been door haar roman Vlakwater te noemen. Niets is vlak in het boek. De emoties, de relaties, de landschappen bereiken onpeilbare hoogtes en laagtes. Zij kolken alsmaar door en geven de lezer geen houvast, zelfs niet na het omslaan van de laatste bladzijde. Is de lezer nu in het ootje genomen? Helemaal niet. Integendeel, hij krijgt het goede gevoel dat Viktor Schoeman hem gestolen kan worden en dat een leven zonder al die kuiperijen best de moeite loont.

Vlakwater is een enigmatisch boek. Ontspannen doet het niet echt. Het houdt de lezer scherp. Hij moet zijn voelsprieten voortdurend uitsteken om toch een minimum aan logica te ontdekken. Er komen veel personages met hoekige kanten voor, maar er zijn er drie die uit de band springen omdat ze totaal verschillend zijn.

De ik-persoon roeit met de riemen die ze heeft. Haar hazenlip maakt het niet gemakkelijk om sociale contacten te leggen maar ze stoort zich daar al lang niet meer aan. Ze leeft in haar eentje en is druk in de weer – zelfs gedreven kan je zeggen – om haar monografie over de Olivier-tweelingbroers, moderne meesters van de stop-action film, af te werken. Toch is er één geliefde vriend in haar leven: Willem Wepener, die haar heeft aangezet om de monografie te schrijven. Al in het eerste hoofdstuk van Vlakwater, wanneer zij en Willem in het rauwe achterkamertje van een begrafenisonderneming afscheid nemen van hun overleden vriend Jacobus, worden de onderlinge relaties en de reden van het hartzeer wazig. Er gebeurt iets schokkends. Terwijl zij in het dorp een kopje koffie drinkt, wordt Buks Verhoef, bemind dorpskunstenaar, die aan de overkant van de lange tafel zit, doodgeschoten. Zij snelt hem ter hulp maar hij is in het hart getroffen en sterft in haar armen.

Niek Steyn heeft niets te maken met de ik-persoon die haar spoor doorheen de hoofdstukken trekt. Niek het zijne, parallel aan het hare – dat denk ik toch. Hij heeft een kortstondig huwelijk achter de rug. De afgelopen zeven jaar heeft hij een verhouding gehad met Isabel. Na hun reis van de laatste kans naar New York is deze verhouding nu ook definitief gestrand. Om opnieuw te starten heeft Niek een huis gekocht in Tamboerskloof. Hij schildert niet meer, hij tekent nu en werkt hoofdzakelijk driedimensionaal. In zijn nieuwe woning verhuurt hij een kamer aan Charelle Koopman, die niet veel ouder is dan twintig. Charelle is van Veldenburg aan de westkust naar de Kaap gekomen om er fotografie te studeren op de Skiereiland Kunsakademie. Zij heeft alles in zich om hoge toppen te scheren als kunstfotografe. Maar de kolossale berg blijft haar angst inboezemen. Het loopt dramatisch met haar af.

De berg blijft Charelle angst inboezemen (I am Cape Town, timelapse-video, Brendon Wainwright, 2015)

Vlakbij Niek woont Marthinus Scheepers, die opvalt door zijn grote, harmonieus gebeitelde kop en zijn edele gelaatstrekken. Niek en Marthinus komen toevallig met elkaar in contact doordat een varken van Marthinus in de tuin van Niek is geraakt. Geen bad luck. Het klikt tussen beide mannen. Marthinus is tuinier, varkenshoeder, opzichter en huisman, rollen die alleen maar verbergen dat hij op een bepaald ogenblik zijn leven drastisch heeft vereenvoudigd. Nochtans leeft hij niet als kluizenaar want hij houdt er een uitgebreid netwerk van contacten op na, met vertakkingen tot in de utopische nederzetting van verstotelingen, die hun oor tegen de grond leggen en perfect op de hoogte zijn van alles wat ondergronds gebeurt.

Op de ik-persoon, die al bij al toch een doel nastreeft in haar leven, op Niek, die moeilijk knopen kan doorhakken, en op de kritisch realistische Marthinus schraagt het ganse verhaal.

In de roman waart ook een spook rond: Viktor Schoeman, over wie de wildste geruchten al de ronde doen in hoofdstuk 2, maar die pas in hoofdstuk 26 uit het schimmenrijk verdwijnt wanneer Niek hem opmerkt in het koffiehuis waar Buks Verhoef is doodgeschoten. Die overgang van latente naar manifeste aanwezigheid van de schurk is een bravourestuk van de auteur, een stijlelement dat ik nog in geen enkele andere roman of film ben tegengekomen. Er is nog iets wat ik tergend langzaam besef. Viktor Schoeman is spoorloos verdwenen op het eind van de jaren negentig. Ondergedoken? Elders een nieuw leven begonnen? Een poos voor zijn verdwijning is hij nog op zoek gegaan naar een uitgever voor zijn nieuwe boek Vlakwater – ben je nog mee? – ruwweg te omschrijven als “Iets tussen Flaubert en daardie gruwelik verstommende Chileen, Bolaño. Dieselfde grusame en sinnelose geweld, dieselfde raaiselagtige dead ends en onopgelosthede en brutale poëtiese spronge.” Die uitgever is nooit gevonden. Toen heeft Niek (jawel) fors geïnvesteerd in het project en heeft hij zich zelfs geëngageerd om de boeken op te slagen en door te zenden wanneer er iemand naar vroeg. Sedertdien is de vriendschap fel bekoeld en is het zover gekomen dat Niek Viktor helemaal niet meer wil zien. Meer vertel ik hier niet over, want Vlakwater van Ingrid Winterbach (niet van Viktor Schoeman) is ook een geweldig spannend boek.

Naast de hoofdpersonen zijn er nog vele figuranten, die allemaal een tik van de molen hebben gekregen. Markus Olivier, vader van de Olivier-broers: hij is controversieel, confronterend en zelfs gewetenloos. Karlien Meyer, studente van Niek in de kunstschool, een uitdrukkingsloos blond kind dat zich aangetrokken voelt tot satanisme, en haar moeder Mignon, de eerste vrouw met wie Niek slaapt na het vertrek van Isabel. Jan Botha, een andere student, die een job heeft in het Soutrivier-lijkenhuis. Op de koop toe nog drie ontsnapten uit een“hoësekuriteit-psigiatriese inrigting” – hier vind ik geen Nederlands woord dat zo mooi klinkt als het Afrikaanse. Het is niet moeilijk om het lijstje nog langer te maken, maar het is wel duidelijk dat dit zootje borg staat voor heel wat gebakkelei en onvoorspelbare intriges.

Vlakwater is zoals het frame van Kris Martin, Altar (Oostende, 2014), dat de strandwandelaar een blik geeft op de vlakke zee, die allesbehalve vlak is (foto: Herman Meulemans).

In Vlakwater is er veel ruimte om te interpreteren. Met uiterste precisie bepaalt Ingrid Winterbach de grenzen van die ruimte. Het zou me niet verwonderen dat zij, hoe contradictorisch het ook klinkt, formele logica van het soort dat Wittgenstein ontwikkelde aanwendt om vrije interpretatieruimte te creëren. Uiteindelijk moet de lezer in staat zijn de vele stukjes van de puzzel bij elkaar te doen aansluiten. Als er enkele stukjes niet passen, dan is dat niet erg en voelt de puzzelaar zich toch beloond omdat het plaatje duidelijk genoeg is. Vlakwater is een woelig boek dat me blijft intrigeren. Vooral omdat de puzzel niet helemaal aansluit en er vragen op een antwoord blijven wachten.

Andries Visagie en Marietjie Lambrechts hebben al eerder dan ik ontdekt dat Ingrid Winterbachs Vlakwater een meesterwerk is:

The post Vlakwater door Ingrid Winterbach: boekbespreking appeared first on LitNet.

Internasionale betrokkenheid by Afrikaans neem toe

$
0
0

Die plek van Afrikaans in dekolonisering, die doseer van die taal aan verskillende universiteite in die buiteland en probleme daarmee aan universiteite in Suid-Afrika het onlangs in die Universiteit van Kaapstad, asook op die Tuin van Digters-fees by die Breytenbach-sentrum op Wellington aan bod gekom.

Met die bou van brûe tussen die Weste en Afrika bly wen Afrikaans aan relevansie vir Suid-Afrikaanse én buitelandse universiteite. Die rol wat dit speel in die Suid-Afrikaanse taallandskap kring uit oor landsgrense heen. Afrikaans is onlangs uitgesonder as die suksesvolste dekoloniseringsinisiatief op die Afrika-kontinent deur die Ugandese akademikus Mahmood Mamdani (verbonde aan die Makerere-universiteit in Uganda en die Columbia-universiteit in New York) in ’n lesing by Ikeys.

Dit het slegs ’n halfeeu vir Afrikaans geverg om tot die draer van ’n intellektuele tradisie te ontwikkel; die groot ironie is dat die regering van die demokratiese Suid-Afrika nie dieselfde met ander inheemse Suid-Afrikaanse tale probeer doen het nie, het hy gesê, berig Rebecca Davis vir die Daily Maverick. (Lees die volledige berig hier.)

“Ware meertaligheid is deel van dekolonisasie; by hierdie debat en stryd het Afrikaans groot belang,” het Danie Marais, bestuurder van PEN Afrikaans in aansluiting by Mamdani gesê. Marais het by die Tuin van Digters op Wellington op ’n jaarvergadering van hierdie tak van die internasionale skrywersorganisasie gepraat.

“Daar is vele plekke ter wêreld – en ek beperk my nie tot Europa nie – waar Afrikaans bestudeer word, waar die literatuur in Afrikaans ontleed word. In hierdie opsig is Afrikaans ’n internasionale taal.” Só het die Belgiese literator Yves T’Sjoen in gesprek met die digter en vertaler Daniel Hugo op die fees op Wellington gesê.

“Dit is net jammer dat universiteite hier in Suid-Afrika in hul besture mense het wat nie altyd voldoende bewus is van die internasionale status van Afrikaans nie. As kulturele taal, maar ook as akademiese onderwystaal.” (Lees ’n verdere artikel deur T’Sjoen oor Afrikaans en universiteite hier.)

’n Baie positiewe ontwikkeling is die eerste leerstoel wat vir Suid-Afrikaanse tale, literatuur en kultuur aan die Universiteit van Gent ingestel is. Hein Willemse van die Universiteit van Pretoria sal op 10 Oktober vanjaar sy intreerede daar lewer.

“Dit is belangrik om die nuwe en minder nuwe stemme uit die Afrikaanse literatuur in die Nederlandse taalgebied bekend te stel, meer stemme as net die kanonieke. Die nuanses is belangrik,” het T’Sjoen aan Hugo gesê. T’Sjoen het ook genoem dat benewens die nuwe leerstoel in België en dié in Amsterdam daar die Week van de Afrikaanse Roman is waardeur Afrikaanse skrywers en lesers in Nederland en in Gent, Leuven en Brussel met mekaar kan gesels en kan kennis maak.

“Die nuwe leerstoel in die fakulteit lettere en wysbegeerte aan Gent heet amptelik Zuid-Afrika: talen, literaturen, cultuur en maatschappij. En daar is bewus gekies vir die meervoud: talen en literaturen. Dit gaan dus oor verskillende literature wat binne Suid-Afrika bestaan. Ons wil kenners, akademici wat hier aktief is in dié tale en literature, na Gent uitnodig om vir kollegas en ons studente insig te bied in die veelsydigheid van die literêre bedryf in Suid-Afrika, en dat hulle dit aan ons kollegas duidelik maak dat nie alleen Afrikaans of Engels die tale van Suid-Afrika is nie, maar dat daar ook nog andere interessante literature en tradisies bestaan.”

Op ’n vraag van Hugo het hy gesê die nuwe leerstoel gaan nie die vak Afrikaans aan die Universiteit van Gent vervang nie.

“In ons opleiding in Gent word die vak Afrikaanse taal en letterkunde aangebied. Dit gaan spesifiek oor Afrikaans. Dit gaan oor taalgeskiedenis, taalverwerwing, en dit gaan ook oor die literatuur in Afrikaans. Dit is deel van die bachelor-opleiding. Verlede jaar was daar 52 studente wat Afrikaanse taal en letterkunde as vak gekies het. Dit is meer studente vir Afrikaans as op bepaalde plekke in Suid-Afrika. Dus, daar is besonder veel belangstelling. Die fokus vir die leerstoel is veel breër. Dit gaan oor tale en literature, met wel ’n nadruk op Afrikaans, maar dan Afrikaans as een van die vele tale in Suid-Afrika. Elke akademiese jaar sal ’n kollega uit Suid-Afrika vir drie of vier maande aangestel word as gasdosent en hoogleraar. En volgende jaar sal ’n ander dissipline aan bod kom. Taalkunde, wellig. En daarna miskien geskiedenis. Daar is in totaal ses vakgebiede wat deel het aan die leerstoel.

“Belangstelling in Afrikaans ontstaan veral onder studente van Nederlands,” het T’Sjoen verduidelik, “en dit gebeur op verskillende plekke. Nie net in die Lae Lande, in Amsterdam, Leiden, Antwerpen en Gent nie. In Oktober gaan ek na Tsjeggië, waar ek ’n blokkursus Afrikaanse letterkunde gaan aanbied. En dit is studente wat Nederlands studeer en wat via Nederlands toegang het tot Afrikaans. Maar nie alleen in Tsjeggië nie, ook in Pole, in Duitsland.”

Hugo het gevra om redes vir studente in Europa se belangstelling in Afrikaans en die Afrikaanse letterkunde.

Dit spruit uit uiteenlopende oorwegings, het T’Sjoen gesê en benadruk dat ’n gemene deler die noue bande tussen die tale is.

“Hulle het ook toegang tot die taal self. Hulle word uitgenodig om die Afrikaanstalige tekste te lees. Die belangstelling vir politieke geskiedenis is minimaal, dink ek. Ek dink dat dit eerder te make het met die sustersbande tussen Nederlands en Afrikaans omdat die tale so verwant is. Sommige taalkundiges sê dat Afrikaans ’n dogtertaal is, maar dit is baie ongelykwaardig. Ek praat liewer in terme van ’n sustertaal. Deur Nederlands het die studente toegang tot ’n besonder ryk literatuur. Histories ryk, maar ook aktueel.”

T’Sjoen het sy bydraes tot die gesprek met Hugo in die Nederlands van Vlaandere gelewer. “Ik denkt dat onze talen zo verwant zijn dat er geen barrière bestaat, daar geen grens is tussen Afrikaans en Nederlands.” Die Nederlands van Vlaandere is wel nader aan Afrikaans vergeleke met die Nederlands wat in Amsterdam gepraat word.

Heelwat Afrikaanse tekste word in Nederlands vertaal, het Hugo opgemerk. “As daar so ’n vertaling bestaan, wat gebruik julle in die klas?”

“Ons gebruik die brontaalteks,” het T’Sjoen geantwoord. “Ons lees die oorspronklike edisie.” ’n Opdrag aan sy studente is om een van die tekste te neem wat in die oorsig van die Afrikaanse letterkunde aan bod gekom het en dié teks, poësie of prosa, in Afrikaans te lees. “Ons het ’n groot biblioteek van Afrikaanse letterkunde in Gent – ’n poësiesentrum. Wellig die grootste versameling Afrikaanstalige poësie buite Suid-Afrika. Behalwe Gerrit Komrij s’n miskien. Maar ek dink dat ons soveel toegang het tot die oorspronklike edisies dat ons studente hoe dan ook Afrikaanse tekste kan en moet lees.”

Die poësiesentrum bevat die Ernst van Heerden-versameling. Van Heerden het indertyd aan Gent gestudeer. Dit is danksy onder andere Noordwes-Universiteit, Wannie Carstens, Dorothea van Zyl en ’n paar organisasies dat die literêre nalatenskap, die biblioteek van Van Heerden, via Lucas Malan indertyd in Gent tereggekom het. Ook die Afrikaanse digter Fanie Olivier het aangedui dat sy versameling Afrikaanse poësie na hierdie sentrum moet gaan, het T’Sjoen gesê.

“Wat woordeboeke vir Afrikaans en Nederlands betref, is die Afrikaans-Nederlands/Nederlands-Afrikaanse woordeboek (Anna) geruime tyd al beskikbaar. Anders as soveel ander woordeboeke bestaan dit nie uit twee dele nie, maar het dit ’n geïntegreerde woordelys; die Afrikaans en Nederlandse woorde staan alfabeties onder mekaar,” het Hugo opgemerk.

“Dit dui op die linguistiese verwantskap tussen Afrikaans en Nederlands en dit maak ’n statement,” was T’Sjoen se verduideliking. “Deur presies op hierdie manier metodologies saamgestel te wees, belig dit die verwantskap tussen Nederlands en Afrikaans en word dit heel aanskoulik gemaak. Die woordeboek is op ons (universiteit se) leeslys.”

T’Sjoen se kennismaking met Afrikaans was as tiener deur gedigte van Elisabeth Eybers en DJ Opperman. “Ek was toe al gefassineer nie alleen deur die melodie en die ritme van Afrikaans nie, wat iets heel anders as Nederlands is, maar ook vanweë die verwantskap tussen Nederlands en Afrikaans. Ek het toegang tot ’n buitelandse literatuur, sonder dat ek die taal moes studeer. En dit het ek heel besonder gevind.

“In die jare van die kulture boikot was daar sporadies kontak tussen die Lae Lande en Suid-Afrika. Maar: ‘It was not done.’ Sedert 1990 is daar ’n soort nuwe dinamiek tot stand gekom. En die kontakte transnasionaal, interkontinentaal tussen Afrikaans en Nederlands – Vlaandere en Nederland – het alleen maar toegeneem. Tydens die boikot was daar wel kontakte gewees tussen Afrikaanse en Nederlandstalige skrywers, persoonlike kontakte.” Danksy die Universiteit van Leuven se verbreking van die boikot kon Hugo daar studeer. En hy het ’n bekroonde Afrikaanse vertaler van werk van skrywers uit die Lae Lande geword.

Yves T’Sjoen en Daniel Hugo by die Tuin van digters 2017.
Foto: Naomi Bruwer

T’Sjoen sê hy het ’n bewondering en fassinasie vir Afrikaanse literatuur, ook vir ander literature. “Wat my in die Afrikaans so boei, is die taal, die ritme, die toon; daar sit ’n bepaalde vibrasie in Afrikaans. Dit is vir my ’n digterlike taal. En jy sien dit ook aan die bloei van die Afrikaanse poësie die afgelope jare. Daar sit ’n nuwe lewenskrag, ’n nuwe dinamiek in die Afrikaanse poësie.”

Hy maak dit aan sy studente duidelik dat Afrikaans “’n sambreelterm is, ’n algemene omskrywing van ’n grote verskeidenheid van taalvariante; Afrikaans is so gevarieerd en geskakeerd dat daar verskillende literature in Afrikaans bestaan.”

Benewens die nuwe leerstoel in Gent word ’n skrywersresidensie vir buitelandse skrywers met ’n internasionale statuur beoog en daar is planne om die Nobelpryswenner John Coetzee daarvoor te nooi. (Coetzee het werk van Nederlandse digters vertaal; dit is gebundel as Landscape with rowers: Poetry from the Netherlands en hy het die inleiding daarvoor geskryf.) Coetzee se waardering vir Afrikaans en steun aan Gelyke Kanse is eweneens bekend. Lees meer hieroor hier.

T’Sjoen het verder bekend gemaak dat “benewens writer-in-residence wil ons vertalers, onder wie Daniel Hugo, vir twee maande nooi vir werk saam met letterkunde- en vertalingstudente”.

Op die keper beskou, gaan die Universiteit van Gent se program daaroor om ’n platform te skep waar hulle op gelyke basis met kollegas in Suid-Afrika gedagtes kan wissel oor ondersoeke wat hulle onderneem, het T’Sjoen verduidelik. “Dit is belangrik dat ons organe het waar ons mekaar kan ontmoet en mekaar inlig oor mekaar se ondersoeke en mekaar kan stimuleer, en nuwe bevindinge en perspektiewe kan bring. Gent wil graag met Leiden en Amsterdam intensief saamwerk.

“Die plan is om ’n interuniversitêre as vir Afrikaans tot stand te bring waardeur ons kollokwiums organiseer, skrywers uitnooi. Ek dink dat ons heel veel kan fasiliteer vanuit ons interuniversitêre samewerking. Dit is ook die funksie van die leerstoel. Dat daar ’n nuwe debat kom. Dit is meer as 20 jaar ná 1990.

“Ek dink dat ’n nuwe dinamiek kan ontstaan. Die feit dat Gent die plan vir ’n leerstoel goedgekeur het, beteken gewoon dat hulle dit interessant genoeg vind. Want universiteite is bedrywe, en bedrywe dink ekonomies. Dit gaan dus ook oor visibiliteit, imago, rendabiliteit. Dit is die eerste leerstoel vir Suid-Afrika in België en die enigste in dié fakulteit. Daar is belangstelling vir Suid-Afrika vanuit ’n Europese perspektief. Die belangstelling is nie vanuit ’n neokoloniale oogpunt nie maar ’n opregte belangstelling in die gelykwaardigheid van Afrikaans en Nederlands.”

 

The post Internasionale betrokkenheid by Afrikaans neem toe appeared first on LitNet.

Buys door Willem Anker: boekbespreking

$
0
0

Willem Anker is een van die Suid-Afrikaanse skrywers wat by die Week van de Afrikaanse Roman gaan optree. Hier is nog inligting oor die fees.

Hierdie boekbespreking van Buys word gepubliseer vir lesers wat reeds die boek gelees het. Die artikel mag sekere inligting bevat wat kinkels in die verhaal verklap.

Willem Anker
Buys
Amsterdam, Uitgeverij Podium, 2017, 512 blz
ISBN 978 90 5759 841 8
Nederlandse vertaling: Karina van Santen en Rob van der Veer

“Ik weet wat je wilt lezen. Ik weet wat ik je moet influisteren, wat je opgewonden maakt, want daar gaat mijn broek ook van spannen.” – Coenraad de Buys

Buys is een episch verhaal dat de lezer regelrecht katapulteert naar de eenentwintigste eeuw. Coenraad de Buys is tegelijkertijd dreamer, vluchteling, asielzoeker, man zonder papieren en smokkelaar. De roman van Willem Anker is in het Afrikaans uitgekomen in 2014 (Kwela Boeke) en heeft buitengewoon veel lof geoogst. Ik heb de zopas verschenen Nederlandse vertaling gelezen. Het lijvige boek intrigeert van de eerste tot de laatste bladzijde. Willem Anker werpt de lezer halsoverkop in een wrede strijd om grenzen, maar deze vergeet vlug waar en wanneer er wordt gestreden. De strijd doet zich overal voor en is van alle tijden. Hoe hij het doet weet ik niet, maar Willem Anker slaagt erin om de lotgevallen van Buys eigentijds te maken. Ik lees het boek, maar mijn gedachten dwalen af naar de vluchtelingen die nu, ruim twee eeuwen later, Fort Europa willen bereiken. Buys is een universeel verhaal. Het spreekt de lezer enorm aan omdat de gevoelens zo levensecht worden beschreven en vooral omdat het hoofdpersonage de verbeelding op hol jaagt.

In 1761 wordt Coenraad de Buys, afstammeling van de Hugenoten, geboren in De Lange Cloof. Hij is flink uit de kluiten gewassen. Op zijn dertiende is hij al een meter tachtig groot en hij is nog in volle groei. Hij hoedt het vee en speelt met Hottentot- en Bosjesmankinderen. Het best voelt hij zich op een paard en in open veld. In 1785 laat hij alles achter en trekt met zijn vrouw Maria en dochter Elizabeth, met een gezicht niet zo licht als dat van haar vader maar lichter dan dat van haar moeder, naar de oostgrens. Zij belanden in Zuurveld waar ze Brandwacht pachten. Terwijl in Parijs de Bastille wordt bestormd in naam van de vrijheid, is er aan de oostgrens niets dan vrijheid. In 1792 heeft Buys drie boerderijen, vier kinderen, een heel stel Hottentotten die voor hem werken, een massa vee en ook nog een Kafferprinses, Nombini, een meisje van amper zestien dat hij heeft afgepakt van de hoofdman van de meest krijgszuchtige stam aan de grens. Het geluk is van korte duur want een jaar later neemt de razende hoofdman al het vee van Buys af, brandt zijn boerderijen plat en veroordeelt hij de blanke reus tot een dolend bestaan in armoede. In 1795 nemen de “fukken” Engelsen het officieel bevel over van de godvergeten VOC. Buys wordt vogelvrij verklaard.

Nederlands zendeling Johannes Theodorus van der Kemp (1747-1811) wordt omschreven als keikop, mafkees, pierewaaier, vogelverschrikker, vriend van Buys, en “dat ventje dat een beschaver in donker Afrika wilde worden, maar zichzelf onderkotste toen het hem begon te dagen” (foto Herman Meulemans, Oliewenhuis Art Museum, Bloemfontein, 2014)

Zwalpend tussen de Kolonie- en de Kafferkant van de Visrivier, verliest Buys alle vaste grond onder zijn voeten. Zijn wisselende verbintenissen worden steeds gevaarlijker. Hij wordt steeds meer door beide groepen gewantrouwd. De laatste dag van 1800 maakt Buys zich uit de voeten uit Kafferland en trekt met een helse omweg terug naar de Kolonie, maar de Engelsen willen hem daar niet. In het grensgebied vreten de Christenen, Hollanders, Duitsers, Fransen, Kaffers, Bengalezen, Hottentotten en Bosjesmannen elkaar op. In 1803 nemen de Bataven de macht op de Caab over. Buys had zich ondertussen gevestigd in D’Opkomst, een grensboerderij in de Couga, samen met een derde vrouw, Elizabeth, geboren in 1782 in het land van de Makina, achter de Tamboekies.

Op een bijeenkomst van plaatselijke boeren ontmoet Buys Dokter Lichtenstein, die een Duits accent heeft. Of deze legerarts van de Kolonie nu gedreven wordt door anatomische of seksuele interesse, is niet zo duidelijk, maar wat vaststaat is dat hij zeer intiem is met Buys. In een boek dat de arts in 1811 uitgeeft, komt de meest overgebleven beschrijving voor van Buys’ imposante uiterlijk maar ook van zijn innerlijk, zijn zachtzinnigheid en vriendelijkheid. “Zo stelt men zich graag de helden uit de oudheid voor, een levend beeld van Hercules, een verschrikking voor zijn vijanden en een steunpilaar voor zijn eigen mensen,” zo schrijft Lichtenstein over Buys. In 1806 overrompelen de Engelsen de Bataven. De grens, die zijn mensen niet kunnen zien want het is alleen maar een rivier vol modder, wordt voor Buys de pijnlijkste obsessie. Met zijn donkere vrouwen en halfbloedjes trekt hij verder en steekt de rivier de Gariep over, die Christenen de Oranje beginnen te noemen, de wildernis, duisternis en ledigheid tegemoet. Hij is de vijftig al voorbij.

1815 is het laatste van de vette jaren van de vagebond, minnaar, jager op olifanten, dief, moordenaar, revolutionair, outlaw, ooit door een ambtenaar omschreven als “A very Distinguished Character among the Disaffected on the frontiers”. Hij takelt zienderogen af en mijmert over zijn gelukkige tijd in De Lange Cloof, Graaffe Rijnet, Kafferland en de Couga. Voor alle drie zijn vrouwen heeft hij duur betaald. Voor Maria heeft hij zijn blanke familie opgegeven. Voor Nombini heeft hij Maria opgegeven. Voor Elizabeth heeft hij zijn kinderen opgegeven. Zijn ontelbaar zaad heeft hij gestort op plekken die hij niet allemaal kent. Naar het schijnt heeft hij meer dan driehonderd kinderen gekregen, meer dan drieduizend kleinkinderen. Hij trekt verder naar het onherbergzame noordoosten, de Limpopo over, kwetsbaar en met verkrampte ledematen; het gerucht doet de ronde dat hij dood is. In het Portugese dorp Inhambane hoopt hij samen met het Buysvolk de Tuin van Eden te vinden. Zijn dochter Bettie en Jan zijn al teruggekeerd naar de Kolonie. Eenzaam trekt Buys verder. Hij berijdt zijn laatste paard. Na elke einder doemt een andere op, Inhambane kan niet ver wezen.             

Coenraad Buys, aangrijpende cowboysong van Rian Malan

Het bewogen pad dat Buys aflegt situeert zich tijdens de eerste vijf Grensoorlogen (1779-1819). Willem Anker beschrijft dit pad tot in het kleinste detail, zodat zijn boek veel weg heeft van een historische roman. Maar het boek is veel meer dan een historische roman. Het is de weergaloze evocatie van de gevoelens van een vrijheidsstrijder in een verscheurd land, waarin iedereen vecht om te overleven. In de originele, Afrikaanse editie heeft het boek ook een ondertitel: ’n Grensroman. In de Nederlandse editie is deze ondertitel weggelaten, maar wie begint met lezen beseft onmiddellijk dat alles draait om grenzen. Grenzen die vreemdelingen maken van mensen. Het gaat over grenzen als abstract gegeven, maar nog meer over concrete grensgebieden, grensboeren, grensboerderijen, Koloniegrenzen, kanten van grenzen, grensschurken, zelfs grenzen van een huis. Alles draait om grensconflicten en de beweegredenen om grenzen te overschrijden.

De stijl van het boek is erg muzikaal. Luidruchtig geweld, zoals de afslachting van het Bosjesmannenkamp, maar ook het hondengevecht, wordt afgewisseld met rustige beschrijvingen en vaak worden deze beschrijvingen erg poëtisch en nemen zij bijna de vorm aan van stillevens, zoals de beschrijving van de zwaluwmensen, de aronskelken, en fenomenaal: de laatste kaart, wanneer de uitgebluste Buys de hoekjes van een kaart enkele keren naar binnen plooit en na Swellendam, de gehele Kolonie, Afrika in zijn geheel, Afrika samen met Europa en tenslotte de aardbol tevoorschijn komen. Het beeld dat hierachter schuilgaat schiet onze tijdcapsule abrupt back to the future, in het hart van de migrantencrisis wereldwijd. Willem Anker slaagt er ook in om de aandacht van de lezer regelmatig op te krikken door vrij expliciete beschrijvingen in te lassen van de seksuele omgang van Buys met zijn vrouwen en bijvrouwen maar ook van zijn tomeloze geslachtsdrift in het algemeen.

De loepzuivere vertaling van Karina van Santen en Rob van der Veer maakt van Buys een episch verhaal waartoe de (Zuid-)Nederlandse lezer zich sterk aangetrokken zal voelen. Op één moment ben ik geschrokken, en dat was wanneer ik de zin van 259 woorden las op blz. 97. Maar van een van de twee vertalers weet ik dat hij dat wel meer doet (en ik denk bijvoorbeeld aan zijn meeslepende vertaling van Karel Schoemans Drieluik). De ongelooflijk rijke woordenschat, het gebruik van verrassende synoniemen, de tonaliteit van de zinnen, de evocatie van zowel geweld als teergevoeligheid, gerealiseerd door het vertalers duo, maken van de Nederlandse vertaling van Buys een boek dat druk zal worden besproken tijdens de Week van de Afrikaanse Roman en nog lang daarna.

Bijkomende informatie

Willem Anker, ATKV/LitNet-Skrywersalbum, Erika Terblanche

http://www.litnet.co.za/willem-anker-1979/

Boekbekendstelling: Buys deur Willem Anker, Franci Vosloo

http://www.litnet.co.za/boekbekendstelling-buys-deur-willem-anker/

LitNet Akademies-resensie-essay: Buys deur Willem Anker, Henning Snyman

http://www.litnet.co.za/litnet-akademies-resensie-essay-buys-deur-willem-anker/

Tien vrae: Willem Anker oor Buys, Willem Anker en Naomi Meyer

http://www.litnet.co.za/tien-vrae-willem-anker-oor-buys/

The post Buys door Willem Anker: boekbespreking appeared first on LitNet.

Week van de Afrikaanse Roman 2017: eerste video’s

Week van de Afrikaanse roman 2017: Jannie du Toit maakt Jacques Brel en Koos du Plessis springlevend in Gent

$
0
0

In het kader van de Week van de Afrikaanse roman gonst het van activiteiten in Gent. Zondag beet Jannie du Toit de spits af met twee onvergetelijke concerten in theater Tinnenpot. In de late namiddag bracht de Zuid-Afrikaanse chansonnier Bonjour Monsieur Brel, ’s avonds Doep is nie dood nie, een hommage aan Koos du Plessis. Beide concerten werden fel gesmaakt door het ruim opgekomen, enthousiaste publiek.

Jo Decaluwe leidt met jeugdig gemoed theater Tinnenpot. Julien Schoenaerts en Nand Buyl, twee van de grootste naoorlogse Vlaamse acteurs, studeerden er lang geleden een stuk van Beckett in, zo vertelde Jo Decaluwe me. Bij hen rees het idee om de namen van alle acht zalen van het theater te doen beginnen met een b. Zo ontstond de Beckett-zaal en ook de Bonbonnière-zaal, waarin Jannie optrad. Het publiek zit er in rode, pluchen zetels die gerecupereerd zijn uit de Gentse opera. Jacques Brel en Koos du Plessis zouden ongetwijfeld diep in hun zetel achteruit geschoven zitten, wanneer ze Jannie du Toit daar nog konden meemaken, met zijn unieke vertolking van de mooiste van hun chansons.

Jannie du Toit in theater Tinnenpot, Gent

In Bonjour Monsieur Brel brengt Jannie du Toit een twintigtal bekende en minder bekende chansons van Jacques Brel (1929-1978) ten gehore. Sommige zijn teergevoelig. Jannie heeft een stemtimbre dat zich buitengewoon goed leent voor gevoeligheid en tederheid, zoals in ’n Vriend wat huil en Laat me niet alleen. Maar hij kan halsoverkop overschakelen naar een totaal ander register, waar ritme de toon aangeeft, zoals in La valse à mille temps, of ongeduld, zoals in Madeleine, of zeemansgebral, zoals in Dans le port d’Amsterdam. Ik vergeet nog Le prochain amour, Marieke en Quand on n’a que l’amour te vermelden, maar deze chansons zitten zo diep verankerd in ons collectief bewustzijn dat ze er, in hun perfectie, gewoonweg bij horen. Wanneer je luistert naar Bonjour Monsieur Brel, dan bedwelmt Jannie je. De talen die hij gebruikt: het Frans, Afrikaans, Engels en Nederlands, vloeien als het ware samen tot één taal, die Jacques Brel doet uitgroeien tot een universeel zanger, dichter en woordkunstenaar. Het beste bewijs dat dit gebeurt, is de vaststelling dat je je na de voorstelling moeilijk kunt herinneren in welke taal (of combinatie van talen) het ene of het andere chanson is gezongen. De verwondering houdt maar niet op. Het raadsel blijft bestaan.

In Doep is nie dood nie brengt Jannie du Toit een hommage aan de legendarische Zuid-Afrikaanse zanger, dichter, tekstschrijver Koos du Plessis (1945-1984). Het valt op hoezeer de grote thema’s uit het repertoire van Jacques Brel en Koos du Plessis elkaar overlappen, en hoe subtiel die worden verwoord in het Frans en Afrikaans, in principe toch twee zeer verschillende talen. Afscheid nemen, eenzaamheid, weerloosheid, het zwerven en ronddolen zijn grote thema’s maar de manier waarop Koos du Plessis en Jannie du Toit ze brengen, is fijngevoelig en intiem en sluit volledig aan bij het dagelijkse leven van mensen, hun momenten van geluk en ellende en alle schakeringen daar tussenin, zoals in Vermiste mense, Skadu’s teen die muur en Onder die Suiderkruis. Het zich herinneren van wat is geweest, veelal jeugdherinneringen, krijgt een traag ritme met veel rustpunten, zoals in Pretoria, de Jacaranda-stad, en Molberge, over het goudmijndorp waar Koos schoolliep. Zoals ook bij Brel, kunnen de ritmes plotseling heftig worden, zoals in Edelwyn en Hier’s ons almal tesaam. Jannie du Toit vertolkt in zijn concert een twintigtal chansons en ik heb er dus een hele reeks niet vermeld. Maar Kinders van die wind, de evergreen die met eenvoudige woorden mensen blijft beroeren en de afsluiter is van het concert, is het absolute hoogtepunt. De concertgangers verlaten mijmerend de zaal en er is iets wat hen bindt. Thalia Kruger, die uit Johannesburg komt en nu  vanavond vanuit uit Leuven naar de Tinnenpot is gekomen, is een groot bewonderaar van Jannie du Toit. “Jannie het vir ons weer ’n brokkie van Koos se son en skadu’s gebring,” zegt zij bij het buitengaan. Mooier kan het niet worden gezegd.   

Susan Mouton (cello), Chanie Jonker (piano en accordeon) en Jannie du Toit (zang, woordkunst en gitaar)

Susan Mouton is hoofdcellist bij het Johannesburg Filharmoniese Orkes.

Chanie Jonker voltooit haar B Mus (Uitvoerend) aan de Universiteit van Pretoria en verwerft bijkomende muziekcertificaten aan UNISA en de Associate Board of the Royal Schools of Music in het Verenigd Koninkrijk.

De muzikale ondersteuning van beide concerten is fenomenaal. De manier waarop Susan Mouton cello speelt, snijdt door merg en been. Het pianospel van Chanie Jonker onderstreept de ritmes; haar accordeonspel zorgt voor nabijheid.

Jannie du Toit is niet alleen zanger en woordkunstenaar, maar wanneer hij zijn gitaar ter hand neemt, wordt de Bonbonnière-zaal nog een stuk gezelliger.

Tekst en foto’s: Herman Meulemans

Nadere informatie: http://www.janniedutoit.com/

The post Week van de Afrikaanse roman 2017: Jannie du Toit maakt Jacques Brel en Koos du Plessis springlevend in Gent appeared first on LitNet.

Zuid-Afrikahuis: Programma, November 2017

$
0
0

Programma November 2017

Donderdag 2 november 2017, 19.30 uur, Film

A United Kingdom
(GB, 2017, 113 min, Eng gesproken, NL ondertiteld)

Regie: Amma Asante
Met: David Oyelowo, Rosamund Pike

De film is gebaseerd op het boek Colour Bar van Susan Williams en speelt zich af eind jaren 40. 

Seretse Khama – prins en troonopvolger van het onafhankelijke koninkrijk Botswana – geniet van het Westerse leven in Londen, dat bruist na het winnen van de WO II. Zijn ware identiteit is een goed bewaard geheim, zelfs voor Ruth Williams op wie hij smoorverliefd wordt en wie hij al snel ten huwelijk vraagt. Wanneer Seretse’s vader sterft, komt er een abrupt einde aan de wittebroodsweken en moet het paar hun loodzware taak opnemen. Khama wil de troon bestijgen in Beetsjoeanaland, maar wordt door zowel de lokale bevolking als de Britse overheid gedwarsboomd omwille van zijn controversieel huwelijk.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 7,50
Zaal open: 19.00 uur / aanvang 19.30 uur


 

Zaterdag 4 november 2017, 15.30 uur, Openbare Jaarvergadering Stichting Zuid-Afrikahuis Nederland

Lezing en presentatie van Nicholas Clarke en Siphiwe Simelane
Gedeeld verleden opnieuw ontdekt – 130 jaar Zuid-Afrikaanse Spoorwegmaatschappij

De Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij is in 1887 te Amsterdam opgericht met als doel de aanleg en exploitatie van spoorwegen in de Zuid-Afrikaanse Republiek. Eenentwintig jaar later werd de onderneming alweer opgeheven, maar ondanks haar korte bestaan heeft ze veel meer nagelaten dan louter spoorlijnen. Vandaag de dag is dat 130 jaar geleden.

Inmiddels is Nicholas Clarke samen met Siphiwe Simelane uit Zuid-Afrika begonnen om zijn erfgoed-project Footsteps along the track een concrete en realistische wending te geven. Samen presenteren zij de geschiedenis, maar ook de plannen, ontwikkelingen te nemen stappen op een eveneens bijzondere, historische plek, namelijk in de 1e klas Wachtkamer op het Centraal Station van Amsterdam.

Na afloop heffen we het glas op de 130 jarige ZASM.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: gratis, aanmelden verplicht
Aanvang: 15.30 uur / ontvangst vanaf 15.00 uur

Locatie: Wachtkamer 1e klasse, spoor 2b, Amsterdam Centraal Station


 

Donderdag 9 november 2017, 14.00 – 17.00 uur, Symposium

De kunst van debat: Cultuur en het Zuid-Afrikaanse publieke domein

Kunst en cultuur vormen dikwijls de aanleiding voor (soms hoogoplopende) discussies over de stand van de samenleving in Zuid-Afrika. Zo wordt Zuid-Afrikaanse literatuur - denk maar aan de thrillers van Deon Meyer of de poëzie van Ronelda Kamfer - dikwijls gelezen als ‘sociaal commentaar’ op veranderingen in de samenleving. Recent leidde de expositie “Goede Hoop” in het Rijksmuseum in Amsterdam tot een verhit debat over het recht van spreken over en de (institutionele) toe-eigening van het verleden. En het werk van de fotografe Zanele Muholi over de zwarte LGBTI gemeenschap in Zuid-Afrika (te bezichtigen in het Stedelijk Museum Amsterdam tot en met 15 oktober) wakkerde indringende vragen aan over seksualiteit, identiteit, en burgerschap.

Dit symposium richt zich op dit soort kunst- en cultuuruitingen in de publieke domein. Wat is de rol van cultuur en culturele producties (zoals literatuur of film) in discussies over de huidige sociale transformaties die zich momenteel in Zuid-Afrika voltrekken? Welke politieke discussies worden er op dit moment door middel van kunst en cultuur aangewakkerd? Met andere woorden: welke rol spelen kunst en cultuur in de publieke sfeer? Bestaat er eigenlijk wel een publieke domein in Zuid-Afrika of kunnen we beter spreken van meerdere domeinen gevormd langs lijnen van taal, cultuur, huidskleur en plaats? En wat is de rol van Nederland in dit verband en wat doen kunst en cultuur met de transnationale historische banden tussen de twee landen?

Sprekers zijn oa:

Rosemarie Buikema (Universiteit Utrecht)
Carrol Clarkson (Universiteit van Amsterdam)
Hein Willemse (Universiteit van Pretoria/Universiteit Gent)
Ksenia Robbe (Universiteit Leiden)
Margriet van der Waal (Universiteit van Amsterdam)

Reserveren verplicht: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang:gratis
Zaal open: 13.30 uur / aanvang 14.00 uur


 

Donderdag 9 november 2017, 19.30 uur, Muziekdocumentaire met nagesprek

Soweto soul
(NL/Zuid-Afrika, 2017, 53 min, Engels en Zulu gesproken, Engels ondertitels)

Regie: Joep Pelt

In samenwerking met verschillende legendarische musici uit Zuid-Afrika maakte de Nederlandse muzikant en producent Joep Pelt het album Soweto Soul. Daarnaast werkte hij ook direct aan een documentaire om het creatieve proces van speciale muziekproject vast te leggen. De documentaire is een eerbetoon aan de muzikale ziel van de townships geworden. Door de verhalen van de diverse artiesten te verzamelen, wordt een mooi beeld van nooit eerder gedocumenteerde Zuid-Afrikaanse muziekgeschiedenis geschetst. Naast muzikale ontmoetingen en interviews zijn er in de documentaire unieke archiefbeelden te zien, evenals een sfeerverslag van de opnamesessies voor het album “Soweto Soul!”.

Na de film wordt Joep Pelt geïnterviewd door muziekjournalist Stan Rijven.

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 10,-.
Zaal open: 19.00 uur / aanvang 19.30 uur


 

Zondag 19 november 2017, 12.00 – 16.00 uur

Zuid-Afrikaanse Kerstmarkt

Op zondag 19 november is het hele Zuid-Afrikahuis open voor de jaarlijkse, gezellige Kerstmarkt. Onder het genot van een hapje of drankje in kerstsfeer is dit dé plek om alvast uw Sinterklaas- en Kerstcadeautjes te kopen.

U kunt op deze kerstmarkt onder andere terecht voor:

Heerlijke wijnen, boerewors, biltong, beskuit, sieraden, Christmas Cake, ansichtkaarten, kalenders, Art & Craft van de San (Bushmen uit Zuidelijk Afrika), fudge, tassen, koekjes, speciale kruiden en uiteraard onze eigen specialiteit: boeken (zowel nieuw als tweedehands).

Deelnemers zijn oa: Boerworst Koning, Rooikat Reizen, From Africa with Lover, Kalahari Support Group, Beskuitblik, Afrikos, Balkema’s X-mas cake, Art -4 You, Palm Tree Care Centre, Fudge, Carina Claassens Ceramic Design en de bibliotheek van het Zuid-Afrikahuis.

Toegang is gratis; pinnen is niet mogelijk dus neem cash mee!


 

Vrijdag 24 november 2017, 12.00 uur – Lunchgesprek, Erasmusprijs

Sophie Feyder over ‘Popular photography, Resilience en de Ngilima collectie’

Ter ere van de Erasmusprijswinnaar 2017, professor Michèle Lamont, organiseert de Stichting Praemium Erasmianum samen met het Zuid-Afrikahuis op vrijdag 24 november een lunchgesprek met Sophie Feyder (Dissertatieprijswinnaar 2017) over het thema "Popular Photography and Resilience in the context of apartheid South Africa". Het onderzoek van Feyder naar een bijzondere privé fotocollectie van de Ngilima familie uit Zuid-Afrika sluit daar goed op aan. Feyder onderzocht het werk van Ronald Ngilima en diens zoon Thorence die in de jaren vijftig en zestig de zwarte, gekleurde en Indiase gemeenschap in Benoni vastlegden.

Sophie Feyder gaat in gesprek met Bart Luirink, journalist, schrijver en Zuid-Afrika-kenner over de collectie, haar onderzoek en het boek dat zij samen met Tamsyn Adams schreef.

Tijd: 12:00 – 14:00 (inclusief lunch)
Reserveren verplicht: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: gratis


 

Dinsdag 28 november 2017, 19.30 uur, muziekperformance

HA!Man en Joke Debaere

De Zuid Afrikaanse HA!Man (Francois le Roux) begon zijn loopbaan op tienjarige leeftijd als orgelist, daarna als klassieke cellist, maar besloot twintig jaar geleden over te stappen. Nu is hij een ‘’improviserende, eclectische muzikant’’. Hij organiseerde zelf jaarlijkse tournees in Europa, Afrika, de US, Korea en trad vrijwel overal op: in obscure alternatieve kelders, maar ook de prestigieuze Royal Albert Hall, in kerken, scholen en tal van huiskamers. Vijf jaar geleden ontmoette hij de Belgische actrice/schrijfster Joke Debaere, met wie hij nu zijn leven en de HA!Show deelt. In hun HA!Shows smelten cello, piano, stem, geluid, woord, elektronische tracks, beweging en beeld samen tot een creatieve, improvisatie die altijd verrast. Hoe experimenteel hun improviserend uitgangspunt ook mag zijn, hun werk blijft toegankelijk voor een breed publiek. Duizenden mensen, van jong tot oud, kunnen getuigen dat de ervaring recht naar het hart gaat, uitdagend is, blijvende herinneringen nalaat en een bron van inspiratie voor velen is.

Voor meer info, ga naar www.hamanworld.com en www.hamanworld.com/jokedebaeredutch.html

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 7,50 
Zaal open: 19.00 uur / aanvang 19.30 uur


 

Vooraankondiging December:

Zaterdag 16 december 2017, 14.00 uur, kookworkshop

Afrikos – “self gebakte geskenke”

Zelfgemaakte hapjes, mooi ingepakt voor onder de kerstboom. Kom zelf de heerlijkste zoete en zoute hapjes maken en pak ze in mooie verpakkingen in om cadeau te geven.

Desember, ’n heerlike maand om te ‘gee’! AfriKos help jou hierdie Desembermaand om iets uit die warmte van jou kombuis te gee, ’n self bereide en verpakte Kersgeskenk! Kom leer hoe jy kreatief kan wees om happies soos lepelsteeltjies, kaaskoekies, blatjang en truffels om te tower tot die mooiste Kersfees-geskenke! Jy kan sefs jou eie “speseryreënboog” saamstel. Ons gaan die happies vir mekaar feestelik bottel of verpak en kan so ook sommer baie van mekaar leer.

Jy gaan huistoe met lekkernye, die resepte en boordevol inspirasie! Verder sal daar ekstra Kersverpakking en versiering beskikbaar wees om direk aan te skaf vir die geskenk wat jy tuis gaan maak.

Leoné de Beer van Afrikos vertelt hoe en helpt om zelf kleine zoete, zoute en glutenvrije hapjes uit de Afrikaanse keuken te maken! Recepten natuurlijk mee na afloop.

vol = vol!

Reserveren: evenementen@zuidafrikahuis.nl
Toegang: € 20,- (inclusief 6 ingepakte hapjes), exclusief extra aan te schaffen verpakkingen

Bij te weinig aanmeldingen, kan de workshop niet doorgaan.
(Zaal open: 13.30 uur) - Aanvang: 14.00 uur / Einde: 17.00 uur

The post Zuid-Afrikahuis: Programma, November 2017 appeared first on LitNet.


Week van de Afrikaanse roman 2017: video's en foto's (2)

$
0
0

Die Week van de Afrikaanse roman 2017 het van 29 September tot 8 Oktober plaasgevind. Hanné Koster deel nog video's en foto's van geleenthede in Amsterdam, Den Haag, Culemborg en Utrecht.

Hier is ook die eerste klompie video's wat verskyn het: Week van de Afrikaanse Roman 2017: eerste video’s

Amsterdam

Die eerste dag van die Week van de Afrikaanse roman het die groep skrywers die Stedelijk museum in Amsterdam besoek, en spesifiek die uitstalling van Zanele Muholi.

Rudie van Rensburg en Amy Jephta tydens die openingsaand

Die groep skrywers by die Stedelijk museum in Amsterdam

In die Stedelijk museum

In die Stedelijk museum

Den Haag

In Den Haag is die groep skrywers deur die Suid-Afrikaanse ambassadeur, Bruce Koloane, ontvang. Daarna was dit die amptelike opening van die fees, wat gehou is by die Centrale Bibliotheek in Den Haag. Die Nederlandse skrywer, musiekjoernalis en teatermaker Christine Otten het onderhoude met Ingrid Winterbach, Willem Anker en Rudie van Rensburg gevoer. Andries Bezuidenhout het ’n paar liedjies gesing, Amy Jephta het ’n voorlesing gedoen. Suzie Matlhola en Karien Brits (albei verbonde aan die ATKV) het vertel van die werk wat hulle doen onder kinders in Soweto wat Afrikaans wil leer praat.

Christine Otten

Ingrid Winterbach en Christine Otten

Rudie van Rensburg en Christine Otten

Willem Anker en Christine Otten

Suzie Matlhola en Karien Brits

Culemborg

Die restaurant in Culemborg se naam is Andries Eten en Drinken. Dit is deur die eienaar, Bert van der Kamp, vernoem na die Suid-Afrikaanse kunstenaar Andries Botha. Een van Andries se beeldhouwerke is in die binnehof: ’n olifant wat 200 kg weeg. Een van die organiseerders van die Week van de Afrikaanse roman, Ingrid Glorie, het onderhoude met Willem Anker, Rudie van Rensburg en Ingrid Winterbach gevoer. Andries Bezuidenhout het ’n paar liedjies gesing.

Willem Anker en Andries Bezuidenhout in die strate van Culemborg

Andries Eten en Drinken

Bert van der Kamp

Ingrid Glorie

Ingrid Glorie en Ingrid Winterbach

Ingrid Glorie en Rudie van Rensburg

Rudie van Rensburg

Utrecht

In Utrecht was Amy Jephta, Ingrid Winterbach en Andries Bezuidenhout by die Hogeskool voor de Kunsten vir ’n werkwinkel. Amy het met die studente oefeninge gedoen wat nuttig kan wees wanneer ’n mens skrywersblok het. Andries en Ingrid het met die studente gesels oor hoe dit is om in sowel beeldende kuns as woorde te werk, en hoe die twee dissiplines mekaar kan aanvul. Die dosent wat hulle ontvang het, was Mathijs Verboon.

Andries Bezuidenhout, Amy Jephta en Ingrid Winterbach

Amy, Ingrid en Andries saam met Mathijs Verboon

Afrovibes

Die Afrovibes-fees word in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht gehou. Dit vorm deel van Black Achievement Month. Die Suid-Afrikaanse kunstenaars wat daaraan deelgeneem het, het ingesluit Amy Jeptha en die digter Koleka Putuma. 

(Meer inligting hier: https://www.afrovibes.nl/nieuws.)

Koleka Putuma

Amy Jephta

Lees ook:

Week van de Afrikaanse Roman 2017: eerste video’s 

Hanné Koster 
Boeke en skrywers 

Die Week van de Afrikaanse Roman 2017 het op 29 September 2017 afgeskop. Hanné Koster deel videogrepe uit die eerste paar dae.


Week van de Afrikaanse roman 2017: Jannie du Toit maakt Jacques Brel en Koos du Plessis springlevend in Gent 

Herman Meulemans 
Musiek 

"Jannie du Toit is niet alleen zanger en woordkunstenaar, maar wanneer hij zijn gitaar ter hand neemt, wordt de Bonbonnière-zaal nog een stuk gezelliger."

The post Week van de Afrikaanse roman 2017: video's en foto's (2) appeared first on LitNet.

Week van de Afrikaanse roman 2017: fotoblad deur Maurice Jörissen

$
0
0

Die Week van de Afrikaanse roman 2017 het van 29 September tot 8 Oktober plaasgevind. Maurice Jörissen deel sy foto's van die Zuid-Afrikahuis en die restaurant Andries in Culemborg.

Zuid-Afrikahuis

Ingrid Glorie

Ingrid Glorie en Rudie van Rensburg

Ingrid Winterbach

Ingrid Winterbach

Peter Römer

Ingrid Glorie, Peter Römer. Ingrid Winterbach en Rudie van Rensburg

Peter Römer en Maurice Jörissen

Zelda la Grange

Zelda la Grange en Irize Loots

Andries in Culemborg

Andries Bezuidenhout

Lees ook:

Week van de Afrikaanse Roman 2017: eerste video’s 

Hanné Koster 
Boeke en skrywers 

Die Week van de Afrikaanse Roman 2017 het op 29 September 2017 afgeskop. Hanné Koster deel videogrepe uit die eerste paar dae.


Week van de Afrikaanse roman 2017: video's en foto's (2) 

Hanné Koster 
NeerlandiNet 

Die Week van de Afrikaanse roman 2017 het van 29 September tot 8 Oktober plaasgevind. Hanné Koster deel nog foto's en video's van geleenthede in Amsterdam, Den Haag, Culemborg en Utrecht.

The post Week van de Afrikaanse roman 2017: fotoblad deur Maurice Jörissen appeared first on LitNet.

Week van de Afrikaanse Roman 2017: Letterkundig symposium en slotfeest

$
0
0

Week van de Afrikaanse Roman 2017: Letterkundig symposium en slotfeest “Gou met die pen” in Gent zetten de fine fleur van de Afrikaanse literatuur in de kijker

Het ging er uiterst stemmig aan toe tijdens het letterkundig symposium en het slotfeest “Gou met die pen”, die in Gent plaatsvonden op 6 oktober. Het symposium werd ingericht door het Gents Centrum voor het Afrikaans en de studie van Zuid-Afrika van de Universiteit Gent, de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns, en de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL). Het symposium ging in de namiddag door in het statige herenhuis in neorococo-stijl van de KANTL. Het slotfeest, een coproductie van de Week van de Afrikaanse roman en de Universiteit Gent, ging ’s avonds door in de Bonbonnière-zaal en het Binnenhof van het charmante theater Tinnenpot in het hart van de stad.

Toegangspoort van het monumentale herenhuis van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent

Het schilderij van Koning Leopold II zit verborgen achter het projeciescherm

Deidre Le Hanie, de nieuwe besturende directeur van de Afrikaanse Taal- en Kultuurvereniging (ATKV), houdt de openingslezing. Deidre leunt tegen Eugeen Edward Stroobant (1819-1889), notaris, toneelschrijver, dichter en lid van de Academie

Rudie van Rensburg wordt op de rooster gelegd door Luc Renders (Universiteit Hasselt)

Andries Bezuidenhout spreekt over Gert Vlok Nel

Inge Brinkman (Universiteit Gent) legt Willem Anker het vuur aan de schenen

Ena Jansen (Universiteit van Amsterdam) in gesprek met Ingrid Winterbach over intermedialiteit en intertekstualiteit

Black, White, Grey-schets door Ingrid Winterbach (2017, 112x75), resultaat van kruisbestuiving met haar roman Vlakwater

Ingrid Winterbach die Jozef Muls omarmt. Jozef Muls (1882-1961) was essayist, criticus, kunsthistoricus en lid van de Academie

Andries Bezuidenhout heeft veel pijlen op zijn boog. In de namiddag bruist hij van sociologische verbeeldingskracht. ’s Avonds ontpopt hij zich tot sfeerbrenger in de Bonbonnière-zaal met uiterst gevoelige songs en nog gevoeliger gitaarakkoorden

Amy Jeptha heeft een eivol programma. Naast de regie van “Here to There” in het kader van AfroVibes en haar Workshops Creative Writing leest zij tijdens het Gents slotfeest poëzie voor

Willem Anker houdt van brandend vuur, zoals ook zijn 18e-/19e-eeuwse held Coenraad Buys

Stefan Dixon is een Zuid-Afrikaanse singer-songwriter die nu in Brussel woont. Hij sluit in het Binnenhof het feest af met een adembenemend optreden. Natuurlijk brengt hij ook zijn sublieme cover van Mia van Gorki.

Laura Engels heeft het Vlaamse gedeelte van de Week van de Afrikaanse roman enorm knap gecoördineerd. Laura luistert vol bewondering naar Stefan Dixon.

Foto’s: Herman Meulemans

The post Week van de Afrikaanse Roman 2017: Letterkundig symposium en slotfeest appeared first on LitNet.

Week van de Afrikaanse roman 2017: video's en foto's (3)

$
0
0

Die Week van de Afrikaanse roman 2017 het van 29 September tot 8 Oktober plaasgevind. Hanné Koster deel nog video's en foto's van geleenthede in Brussel en Gent.

Foto's

Schiermonnikoog (foto deur Jente Rhebergen)

Willem Anker was na Schiermonnikoog in die noorde van Nederland, waar hy ’n leeskring gaan toespreek het.

Elize Zorgman se fotos

Suzie Matlhola en Karien Brits se program tydens die fees het die Drongo-taalfees in Amsterdam en die Onze Taal-kongres in Utrecht ingesluit.

Karien Brits en Suzie Matlhola

Suzie Matlhola, Karien Brits, Deidre Le Hanie en Jannie du Toit

Ena Jansen en Ingrid Winterbach

Ingrid Glorie en Willem Anker

Willem Anker, Ingrid Glorie en Andries Bezuidenhout

Willem Anker, Rudie van Rensburg, Andries Bezuidenhout, Deidre Le Hanie en Ingrid Winterbach

Brussel

By De Buren in Brussel het Jana Peeters, Ingrid Winterbach, Suzie Matlhola en Karien Brits ’n Afrikaanse meesterklas aangebied.

Die aand het Jildou Fabriek gesels met Willem Anker en die bekroonde skrywer Hagar Peeters. Skrywer en joernalis Roderik Six het ook gesels met Ingrid Winterbach en Peter Verhelst, ook ’n veelvuldig-bekroonde skrywer. Die aand is afgesluit deur Andries Bezuidenhout wat saam met Jannie du Toit opgetree het.

Roderik Six, Ingrid Winterbach en Peter Verhelst

Jildou Fabriek, Willem Anker en Hagar Peeters

Andries Bezuidenhout, Jannie du Toit, Susan Mouton op tjello en Chanie Jonker op trekklavier

Laura Engels en Ingrid Winterbach

Ingrid Winterbach teken boeke

https://www.deburen.eu/programma/85/avond-van-de-afrikaanse-roman

Gent

Die simposium "Die kleur van woorde" by die Koninklijke Akademie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde in Gent het ’n vol program gehad: die besturende direkteur van die ATKV, Deidre Le Hanie, het ’n lesing gegee; Luc Renders het met Rudie van Rensburg gesels; Andries Bezuidenhout het ’n lesing oor Gert Vlok Nel gegee; Inge Brinkman het met Willem Anker gesels; en Ena Jansen het met Ingrid Winterbach gesprek gevoer. Hein Willemse kon weens ’n oponthoud nie self sy lesing oor Karel Schoeman gee nie, en dit is toe deur Ena Jansen voorgelees. Daarna is die skrywers na Theater Tinnenpot, waar hulle uit hulle gunstelingskrywers se werk voorgelees het. Andries Bezuidenhout het ook gesing.

Rudie van Rensburg

Andries Bezuidenhout

Video's

Amy Jephta se samevattende gedagtes oor hoe die week vir haar was. Dit is opgeneem op die aand van die afsluiting, in Gent.

Hier is ’n agter-die-skerms-video wat in Brussel opgeneem is. In die voorgrond sit Andries en tokkel op sy kitaar; agter sit die ander skrywers en gesels.

Die amptelike afsluiting was in Gent, maar die aand daarna, in Leuven, het Andries ’n laaste optrede saam met Ingrid Winterbach gehad. Dit was ’n huiskonsert. Ludo Teeuwen van die Universiteit van Leuven het die gesprek, oor landskap en verlies, gelei.

Deidre Le Hanie, wat van 1 Junie af die besturende direkteur van die ATKV is, het die toer meegemaak en in Gent ’n toespraak gelewer. Na afloop daarvan het ek haar gevra oor haar indrukke van die week.

Ingrid Winterbach se indrukke oor die week – die laaste aand in Leuven opgeneem.

Een van die organiseerders van die fees, Ingrid Glorie, se indrukke na afloop van die fees.

Jannie du Toit het in Brussel opgetree. Hy is op die oomblik op toer in Nederland en België met twee programme, Doep is nie dood nie en Bonjour Monsieur Brel. Saam met hom tree Susan Mouton op tjello en Chanie Jonker, gewoonlik op klavier, maar dié spesifieke aand op trekklavier, op. Andries Bezuidenhout het dié aand saam met hulle gesing. Ek het na afloop van die optrede met Jannie gesels.

’n Gesprek met Rudie van Rensburg na afloop van die Week van de Afrikaanse roman.

Lees ook:

Week van de Afrikaanse Roman 2017: eerste video’s 

Hanné Koster 
Boeke en skrywers 

Die Week van de Afrikaanse Roman 2017 het op 29 September 2017 afgeskop. Hanné Koster deel videogrepe uit die eerste paar dae.


Week van de Afrikaanse roman 2017: video's en foto's (2) 

Hanné Koster 
NeerlandiNet 

Die Week van de Afrikaanse roman 2017 het van 29 September tot 8 Oktober plaasgevind. Hanné Koster deel nog foto's en video's van geleenthede in Amsterdam, Den Haag, Culemborg en Utrecht.

The post Week van de Afrikaanse roman 2017: video's en foto's (3) appeared first on LitNet.

’n Besoek aan die Zuid-Afrika Huis – en omswerwinge in Holland

$
0
0

Op Sondagnamiddag 17 September klim ek in Kaapstad op ’n vliegtuig van Turkish Airlines, op pad na Amsterdam. My missie was meerledig: ek wou in my hoedanigheid as maatskappy-argivaris van Naspers die argief en biblioteek van die Stichting Zuid-Afrika Huis besoek, en as daar tyd is ook ’n draai maak by ’s-Hertogenbosch, die stad waar my stamvader Jacobus Verster gewoon het voordat hy gedurende die tweede helfte van die 18de eeu na die Kaap gekom het.

Die vlug van Kaapstad na Istanbul, waar ek moet oorklim, verloop gemaklik. Die lugwaardinne is stylvol en vriendelik, en alles is van goeie gehalte, van die spys en drank tot die diens – wêrelde weg van SAL se huidige opset, waar ’n nors waardin sommer ’n passasier toesnou dat sy hom nie nou gaan help nie, want haar voete is seer. Hierdie herinnering laat my egter met net soveel skaamte vir swak dienslewering in my vaderland as met waardering vir Turkish Airlines. Dit laat my ook dadelik besef dat ek nou nie net ’n ander tydsone gaan betree nie, maar ook nuwe kulture gaan ervaar: hulle gaan sien, proe en voel, afhangend van in watter mate ek my daarvoor oopstel.

Maandagoggend halfelf kom ek by my hotel aan, en maak eers vinnig ’n paar notas, want ek moet gaan kos soek en die nabye omgewing verken. Ek hou my dokumente, geld en selfoon (wat ook heeltyd as kamera diens doen) altyd by my, vreesbevange dat ek alleen in ’n onbekende wêreld gestrand mag raak. Hierdie vrees sou my laat los eers toe ek Sondagmiddag halfeen (24 September) by my eie voordeur instap.

Met my uitstap uit die hotel en eerste kennismaking met Amsterdam reën dit liggies. Ek gaan staan onder ’n deuringang en kyk na die mense. Die fietsryers wat aanhoudend verbyswiep, trek my aandag onmiddellik. Sommige ryers lees hulle selfone terwyl hulle teen ’n hoë spoed beweeg. Niemand ry stadig nie – dis asof hulle die vloei wil behou – en net hier en daar ry iemand selfs vinniger as die ander. Bromponies is ook volop en het skynbaar hulle eie padreëls, dog net effens anders as dié van die krioelende fietsryers – bloot die alfahonde van dieselfde trop. Dit blyk dat voetgangers maar die verantwoordelikheid moet aanvaar om botsings te voorkom.

Gou leer ek om eers om te kyk voor ek van rigting verander. En ek dink aan Kaapstad se poging om fietsry aan te moedig, maar die bane in Adderleystraat word vir parkering gebruik, of deur voetgangers wat verby die padstalle wil swenk.

Later loop ek tot by ’n brug en kyk na ’n rivierboot – van Blue Boat Canal Cruises – wat onderdeur gaan, en ek neem foto’s met my selfoon. Op die hoek lê ’n fiets, voorwiel onherstelbaar gebuig, seker deur ’n verwoede voetganger vertrap.

Ek kyk rond, taamlik honger, want ek het die oggend laas op die vliegtuig geëet. ’n Paar treë verder waarsku ’n kennisgewing: “In de rekken/vakken maks 14 dagen”. Die stukkende fiets was reeds verwyder toe ek weer daar verbyloop.

Die eerste restaurant waar ek inloop, bedien net soggens kos en dis reeds middag. Ek loop verder. ’n Vrou met ’n foksterriër aan ’n leiband kom verby en ek merk dat die hondjie se oë my volg, al hou hy sy kop na vore. Ruik ek anders? Maar hy lyk darem nie aggressief nie. Hoe dit ook al sy, ek vind dit “heel leuk” dat die eerste Hollandse hond wat ek sien, my nuuskierig dophou. ’n Asiaat kom met sy hande in sy baadjiesakke by De Hollandse Casino uit. Hy lyk nie gelukkig nie. Ek dink aan ’n muurplakkaat wat ek die vorige dag gesien het wat lui: “Geluk is een probleem.”

Ek kies oplaas ’n pizzaplek om my eerste aandete in Amsterdam te nuttig. Toe die pizza opdaag, lyk dit nogal onaptytwekkend bleek en rou. Die Amstel Radler (“De verfrissende mix van bier en citroen”) is nie sleg nie, en ek bestel nog een, al kos dit ongeveer R160 per bier. Die pizza smaak soos dit lyk, maar ek eet alles op, kors en al.

’n Panfluitspeler – hy lyk na ’n Indiër – staan op die brug en speel die deuntjie van “El Condor Pasa” oor en oor. Eers klink dit melancholies mooi, later irriterend vervelig. Ek merk ’n jongerige man met ’n geskeurde rookgrys windjakker wat onvas op sy voete verbydrentel met ’n bierbottel in een hand. Hy waggel onder ’n bordjie deur wat waarsku: “Zone alcohol verbod”. Ek grynslag. Die Hollanders se sin vir die ironiese was nog altyd verfrissend.

Skielik bars ’n saksofoon los en verdoof die panfluit. ’n Maer, bebaarde man wat baie na Anton Goosen lyk, wieg ver vooroor, dan weer ’n bietjie minder, op en af soos ’n slang wat deur sy eie musiek betower word. Ná ’n paar minute pak die panfluitspeler sy goedjies en loer een maal vies oor sy skouer na ’n vent wat nie net harder as hy kan raas nie, maar ook meer deuntjies ken.

’n Man in ’n donker pak wandel verby en blaas rookwolke die lug in, so asof die plek aan hom behoort, en ek staar hom aan – hy lyk op ’n haar na soos wyle Steve Tshwete. Ek sien Suid-Afrika steeds hier in die hartjie van Holland.

Die saksofoonspeler gooi skielik sy bofpalpet neer en skreeu iets soos “You will be cast into the fires of hell!” Ek wonder wat hom ontstel het, maar hy druk sy pet weer op sy kop en die saksofoon blêr voort. Oorkant die pad kom drie mans uit die Ierse pub en ek merk hulle trap ekstra hoog oor die drumpel. Seker al ’n rukkie daar vertoef. Ek sien nou eers daar is ’n bord waarop staan: “Guinness and rugby, made for more.”

Eetplek vir môreaand? Nee, die Hard Rock Café langsaan lyk tans aanlokliker, en aangesien ek reeds ’n dooie man sien stap het, sien ek dalk vir Elvis daar, miskien met ’n Ierse mullet.

By Vondelpark draai ek skielik weg en geniet die bome en skerp afname in die verkeer daar. Ek sien ’n blonde dogtertjie wat langs ’n man op ’n tuinbank sit. Hy is besig met sy selfoon terwyl sy opgewek babbel en na alles rondom hulle wys. ’n Jong vrou kom verby met ’n Poolhond wat haar gemaklik agter hom aantrek. Hy kyk nie links of regs nie. Ek draai terug, sien die man en die dogtertjie aankom. Sy praat en wys steeds, maar hy rook so verbete dat dit lyk asof sy baard brand. Ek dink aan die Rijksmuseum en hoe ek my verwonder het aan die imposante gebou en sy netjiese tuin. Sou daardie man nog so iets raaksien?

Dinsdagoggend 19 September, en ek is vroeg op, want die hotel is glo soggens baie besig en sitplek is beperk. Ek eet ’n gekookte eier, twee stukkies koue vleis, en ’n muffin met koffie. Oorkant my sit Australiërs. Luidrugtig vertel die een middeljarige man ’n seksistiese grap oor vrouerugbyspelers wat nie die reëls ken nie – dit nadat hy eers sy vriend gevra het of hý die reëls van rugby ken en dié ontkennend geantwoord het. Ek sit net daar en eet my kossies.

Die derde Dinsdag van September, oftewel 19 September, is Prinsjesdag, sien ek op TV: “Op die dag spreekt het staatshoofd in de Staten-Generaal van het Koninkrijk der Nederlanden …” Bla bla. Dis iets wat ek nie voorsien het nie (en ek is juis so antirojalisties as wat kan kom, die verdomde parasiete), so ek besluit om dadelik na oggendete na die tremhalte te beweeg. Later hoor ek nee, dis in Den Haag, nie Amsterdam nie – natuurlik, jou sot … geen verkeersknope in Amsterdam nie. Met my swart rugsak belaai met skootrekenaar, kaart, beursie, bril, selfoon, skryfmateriaal ens, stap ek na Leydseplein, waar die hotelklerk gesê het ek heen moet gaan.

Ek weet nie waar Leydseplein presies is nie, sien ’n tremhalte en dink: hier kan ek mos opklim! Ek vra ’n man daar of dit die regte trem is en hy sê ja, nommer 7. Ons klim op en die tremdrywer sê dadelik nee, klim by die volgende stop af, dis die verkeerde trem. Sy gee ’n vae rigtingaanwysing en ek begin stap, verder aan in wat ek as ’n noordelike rigting beskou.

Groot fout, die trem het reeds met ’n effense boog gery terwyl ek angstig rondgekyk het na bakens om later te onthou en ek stap ook in ’n straat wat geleidelik na links draai. Gevolglik besef ek later dat ek heel uit my kaart uit gestap het, want ek sien geen straatname wat op die kaart is nie. Toe kyk ek na die son en dit tref my: ek loop al suid in plaas van noord – die opkomende son moet aan my regterkant wees, nie links nie! Later strompel ek tot by ’n grag en soek ’n bank.

My binneboude is rou geskaaf – ek het op ’n netjiese langbroek besluit, aangesien ek ’n goeie eerste indruk op ZA Huis se mense wou maak, en darem ook uit respek vir hulle. ’n Bruin vrou met ’n kind wys na die regterkant en sê: “Daardie brug, gaan op hom en dan weer regs en dan sal jy by ’n groot kerk uitkom, dalk so 30 minute, afhangend van hom vinnig jy kan loop.” En kyk pertinent na my wat loop soos iemand met ’n glips in sy broek.

Ek het inderdaad stadig voortgesukkel, ek wat altyd net een pas geken het en dis vinnig vorentoe. Ek sien in die venster van ’n winkel krale soos wat my vriendin Petro wil hê, sulke wit-en-blou krale met Delft-prentjies op. Ek koop vier armbande, teen ’n stywe bedrag, sommer vir ander vroue in my lewe ook. Ek sal later iets vir die mans soek.

Uiteindelik sien ek die katerdraal, die Westerkerk. Ek kyk kort-kort op my kaart, maar die stad se straatname is nie altyd duidelik nie en ek loop van ’n bord weg waarop Anne Frankhuis (die lang toue voor die plek het my later afgeskrik om eens te oorweeg om daar in te gaan) en die Homo-museum aangedui word, na waar ek dink ZA Huis sal wees.

Gou was ek in Keizergracht en tot my verligting sien ek toe ’n bordjie teen die muur bokant ’n hoë trap: “Zuid-Afrikahuis”. Ek is so nege-uur van my hotel af en dit was toe al naby aan etenstyd.

Die gebou is pragtig opgeknap met geld wat Naspers se Koos Bekker verskaf het. Die lieflike ou voordeur beïndruk ’n mens dadelik. Dis ’n pragtige gebou in ’n pragtige straat langs ’n pragtige grag in ’n pragtige stad.

Die bibliotekaris, Corine de Maijer, roep van iewers af dat ek met ’n steil houttrap moet opkom en ek stoom daar uit, my voete vrek seer en my binneboude nog seerder. Daar sit vier vroue en werk in ’n ruimte langs die leeskamer – in sy geheel ’n lang oopplanvertrek met boekrakke teen die mure en ’n groot venster aan die punt wat op die binneplein uitkyk. Die ou kweekhuis wat in ’n argiefruimte verander is, kan gedeeltelik gesien word. Die vloer-tot-dak-rakke trek kort-kort my aandag – ’n deel van die biblioteek, terwyl die res ná die onlangse opknappings ondergronds gestoor word.

Corine skakel die rekenaar in die leeskamer aan en maak die vindmiddelstelsel oop sodat ek vir ’n uur lank daardeur kon werk. Intussen het ’n ouerige dame aan die ander kant van die tafel kom sit en met haar eie navorsingswerk begin, en so sit ons daar terwyl net die geluide van die voëls in die bome en die gedempte stemme van die personeel langsaan gehoor word. Ek gaan deur elke moontlike portaal op hulle web en maak notas.

Dit is duidelik dat navorsers wat in die Anglo-Boereoorlog belangstel, hier baie inligting kan vind. In die eerste plek handel die bronne in die instansie hoofsaaklik oor betrekkinge tussen Nederland en Suid-Afrika, en meestal gedurende die periode waarvan die Anglo-Boereoorlogg die middelpunt vorm: dit is die primêre fokus van ZA Huis. Die Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Spoorweg-Maatschappij (NZASM) as aanvanklike stigter van ZA Huis figureer uiteraard sterk hier.

Daar is ook bronne oor emigrasie en handelsbetrekkinge tussen Suid-Afrika en Nederland, en “wetenskaplike uitwisseling”, tesame met heelwat foto’s (van ongeveer die 1880’s) wat in ’n sogenaamde beeldbank bewaar word. Daarin is ook ’n aantal spotprente en kaarte opgeneem.

Dit neem ’n rukkie om ’n oorsigtelike beeld van die argief te kry, maar heel nuttig kan die webwerf in Engels, Afrikaans of Nederlands gelees word. Die webblad, wat via die internet besigtig kan word (http://www.zuidafrikahuis.nl/af/content/biblioteek), gee in elk geval ’n goeie blik op die inhoud en konfigurasie van die biblioteek en argief, so ook op funksies wat gereeld ter plaatse gehou word.

Die biblioteek huisves 52 000 boeke en 40 tydskrifpublikasies. Dit behels die grootste afdeling Afrikaanse literatuur in Europa. Elisabeth Eybers is ’n aparte argiefgroep toegeken, met 2 000 boeke in die Eybers Kamer. Onder “archiven van overige personen” herken ek die name van Hans Ester, EC Godée-Molsbergen en M Bokhorst.

Navorsers kan die boekery op afspraak benut. Onderwerpe wissel van ou én moderne Afrikaans, geskiedenis, kuns, politiek, teologie en gedragswetenskappe. Onderwerpe wat uitstaan, is die Jameson-inval (1895–1896), die Rebellie (1914), en personalia soos Marie Koopmans de Wet, Paul Kruger en sommige van die Boeregeneraals. Daar is ’n besonder treffende portret van Kruger in die NZASM-kamer, sou ek later sien.

Daar is nog min e-publikasies op die stelsel, maar dit sal weldra verander. Universiteite kan byvoorbeeld maklik pdf’s van relevante tesisse soontoe stuur. Aan die ander kant, as jy ’n tesis volledig van Google kan aflaai, waarom met ’n biblioteek sukkel? Hier dink ek kan ’n ingeligte vakkundige ’n rol speel deur soortgelyke temas te bondel, sodat navorsers aan verwante bronne bekendgestel word. Iets soos Google se “You may also want to read this.” Wanneer ’n navorser per rekenaar na ’n spesifieke tema soek, is hy/sy nie noodwendig bewus van al die relevante bronne nie, en dis waar fisiese argiewe of boeke nuttig is – jy loop tussen die rakke deur en sien boeke waarvan jy nie geweet het nie en wat jou navorsing kan verbreed.

Toe loop ek af na die onderste vloer en kom by ’n vertrek, oorspronklik die huis se kombuis (of in Nederlands: keuken – “kombuis” het eintlik eers “skeepskeuken” beteken), met die skoorsteen van die haard nog in een hoek sigbaar, waar ’n vrou sit en werk. Sy is Isabelle Vermeij, die funksie-organiseerder, wat my weke gelede per e-pos verwelkom het. Sy wys my ’n gedeelte van die biblioteek wat ondertoe verskuif is nadat die gebou opgeknap is.

Later kom nooi Corine my om saam met die ander onder in die sitkamer te kom sit. Hulle eet toebroodjies en drink koffie, en ek kry ook ’n beker koffie. Die direkteur, Guido van den Berg, sluit later by ons aan, maar staan gou weer op en wys na sy selfoon. Ek verduidelik aan almal wat ek daar kom doen het, nl om te sien wat hulle bronne behels en hoe hulle stelsel werk. En dan sal ek ’n paar artikels oor my besoek skryf, oa vir LitNet. Die argivaris, Jeltsje Stobbe, is nie daar nie. Corine sê sy sal reël dat Jeltsje Donderdag kom.

Terug na bo, en die navorser begin met my gesels. Sy is Ena Jansen, wat besig is om haar nuutste boek te vertaal. Sy bied baie vriendelik aan om die gebou vir my te wys en ons stap deur terwyl sy anekdotes oor die plek vertel en ook dat sy vir etlike jare die leerstoel beklee het (2002 tot 2016) en tot 30 studente op ’n keer klasgegee het, by ZA Huis en by die Vrije Universiteit van Amsterdam. Tans word dié pos deur Magriet van der Waal gevul.

ZA Huis bied ook Afrikaanse kursusse aan Nederlanders aan, en Nederlandse kursusse aan Afrikaanssprekendes, terwyl daar verblyfplek aan joernaliste verskaf word. Die bekende joernalis Murray la Vita was juis vroeër vanjaar daar en het my aangemoedig om ZA Huis te besoek toe ek begin opsien het na die geweldige logistieke uitdaging.

Later, terwyl ek al met Keizergracht langs terugstap na Leydseplein, dink ek aan ZA Huis, wat vir my soos ’n kapsule gevul met Afrikaanse literatuur is – daar is amper al my boeke selfs, en boeke van ander skryfvriende ook, en natuurlik die grotes soos Schoeman, Van Heerden, Van Niekerk, Breytenbach, Winterbach ...

Interessant, in Die Burger van 29 September, skaars ’n week na ek terug is uit Nederland, verskyn ’n artikel getiteld “België gee Afrikaans ’n kans”. Daarin word die instel van ’n nuwe leerstoel vir Afrikaans by die Universiteit van Gent bespreek: “Want terwyl die druk op Afrikaans in Suid-Afrika opbou, word in die buiteland ’n nuwe deur vir Afrikaans oopgemaak.” Dis presies wat gebeur – helaas sal Afrikaans seker as ’n uitgestorwe variant van Nederlands en Vlaams bestudeer word lank ná die laaste Afrikaner dood of in ander kulture opgeneem is?

In Schoeman se Afskeid van Europa, wat ek saamgebring het as ’n soort reisgenoot cum handleiding, vra Schoeman of daar iets soos ’n “kollektiewe literêre geheue” in Afrikaans bestaan. Hy sluit die spesifieke paragraaf af met: “En waaroor het mens dan geskryf? Meeue wenk wyd oor die water van die vywer, die fyn reën het opgehou. Van ’n nabygeleë kerk klink die angelus van twaalfuur.” Hy kon net sowel oor Afrikaans met die regeringsaanslae teen hom, die verengelsing en die kwynende bevolkingsgetalle onder sy skrywers, lesers en praters gepraat het.

Hoekom is dit belangrik? Hier, waar nog net 5% van die bevolking Afrikaners is en teen 2030 glo net 1,8% gaan wees, mag dit wees dat dit by ZA Huis is waar navorsers in die toekoms navorsing sal doen – oor ons letterkunde veral. Ek sou selfs aanbeveel dat iemand soos Koos Bekker toesien dat daar meer letterkundige bronne soontoe gaan vir bewaring. Plaaslik, weet ek, is daar minstens drie inisiatiewe aan die gang om Afrikaanse bronne te digitaliseer, maar weens kwynende hulpmiddele en getalle, gepaard met moontlike eskalering in antagonisme van regeringskant, skyn die voorsiening van “escape pods” in die buiteland ’n wyse opsie te wees. Nederland en die VSA en hulle akademiese milieu, dalk ook Rusland, mag veiliger bewaarplekke vir Afrikaans blyk te wees as Suid-Afrika self. Ek het die agteruitgang van instansies soos die NALN in Bloemfontein, die SA Nasionale Biblioteek in Kaapstad en die Nasionale Argief in verskillende provinsies self waargeneem.

Maar dit net terloops – uiteindelik gaan die uitslag afhang van ons eie wil, kreatiwiteit en samewerking in dié verband. Van die eerste twee het ons genoeg; die laaste twyfel ek nog oor, helaas.

Ek kry toe die plein, tot my verligting, en sukkel daarvandaan aan tot by die hotel in Nassaukade. Aangesien die hotel net ontbyt verskaf, is ek nadat ek gerus en gestort het, weer uit om kos te soek. Anders as in Frankryk, Italië en België, waar ek al was, sien ek geen kafees of mobiele kitskosverkopers nie.

Om darem iets nuut te probeer, gaan ek na die Hard Rock Café, maar hulle is vol, so toe is ek langsaan na die Ierse Pub. Ek sit buite. Dis al donker – dis immers amper winter by hulle, hoewel glad nie koud nie. Die kelnerin neem my bestelling: ’n bier en Irish stew. Later, terwyl ek my bier drink, kom ’n klein mannetjie met die kos en vra of ek die stew bestel het. Ek maak plek op die tafel dat hy dit kan neersit en hy vra ergerlik: “Is that a yes?” Ek kyk hom so en dink, waarvoor sou ek ...? Maar ek los dit. Die luidrugtige dronkies aan my regterkant kan hom ’n oorkonkel gee as hulle wil.

Later is ek terug hotel toe, heeltyd op my pasoppens vir die ewige fietse, en loop verby die hotel, besef later ek is mos nou al weer op ’n dwaalspoor en draai om, met fietse wat nou van voor af kom, so ek sien hulle ten minste. By die hotel gekom, gebruik ek van die munte wat Petro my gegee het en koop ’n botteltjie water en ’n blikkie Coke uit die muntmasjien naby die hysbak. Amsterdam se kraanwater is drinkbaar, maar smaak tog effe vreemd.

Ek stort en gaan sit toe by die tafel en lees aan die dik Joyce Kotzè-roman Wintersrust wat ek saamgebring het, want ek moet dit resenseer as ek terug is in Suid-Afrika. Dis nie sleg geskryf nie en die karakters is interessant, maar ek is moeg en vorder nie veel nie.

Woensdag 20 September. Ek laat my voete eers rus en maak aantekeninge van wat ek gedoen het op my rekenaar, vir latere verwysing. Ek bly in die hotel ná ontbyt, maar gaan teen die middag na die Rijksmuseum. Ek loop deur die Rijksmuseum se binneplein, bekyk die rye toeriste daar en by die Van Gogh Museum, hoop ek sal tog weer eendag daar kom en kan ingaan, oorweeg dit om by ’n mobiele winkel ’n Van Gogh-T-hemp te koop en besluit daarteen. Miskien later, sou ek weer hier verbykom. Ek verwonder my aan die talle mense met lang oorjasse, want die lug is wel betrokke, maar glad nie koud nie.

Ek loop aan tot ek ’n pub-tipe plek sien: Small Talk Coffee Corner. Piepklein – die meeste klante sit op die sypaadjie by tafeltjies, maar jy kan met ’n steil trap op na bo. Ek gaan sit daar en bestel ’n Angusburger teen 15,50 euro, en as ek my skrif in my notaboekie reg ontsyfer, ’n Warsteiner Premium Pilsener Small, teen 2,50 euro. Maal alles met 15 ... ek dink liewer nie daaraan nie.

Ek vra die ou kelnerin oor die trems daar en oor die sigaarwinkel langsaan.

Nee, sê sy, sy was nog nooit by daardie plek in nie. Ek dog sjoe, regtig? Jy weet niks van die winkel reg langs jou nie? En jy lyk asof jy al dekades hier kan wees? Maar later loop ek uit en vergeet van die sigaarplek. Ek neem ’n ander roete terug hotel toe, wat deur Vondelpark gaan, en kyk weer na die standbeeld van die groot digter wat sedert 1867 daar sit, diep denkende met ’n skryfding gereed in sy hand.

Die aand is ek weer na die pizzaplek en probeer ’n ander soort pizza, weer met twee biere, dieselfde kelnerin, en weer gee ek haar ’n stewige fooitjie. Ek koop daarna twee T-hemde by ’n winkel daar naby, verbaas dat dit nog oop is, want die kuriowinkel langsaan is elke keer al toe as ek daar kom. Die een hemp sê “Good boys go to heaven, bad boys go to Amsterdam.” Die ander een het ’n woordspeling oor daggarook op die bors. Toe loop ek terug hotel toe. Môre sal ek weer die pad na ZA Huis aandurf, maar ek glo ek sal dié slag beter vaar. Ek sal ook ’n sweetpakbroek aantrek sonder ’n onderbroek, en Zambuksalf aansmeer waar nodig.

Donderdag 21 September. Ná brekfis is ek weer na Leydseplein, dié slag reguit soontoe. Ek vra iemand raad; sy sê: “Nee, daar om die draai is waar jy moet wag.” Ek kom daar, sien geen aanduiding van my roete op die borde nie en vra nog mense. Hulle sê ek moet terugloop na die vorige halte waar ek pas vandaan gekom het. Ek doen dit en vra nog iemand daar, wat my weer terugverwys na die om-die-draai-halte, maar ek bly staan. Ek klim op die trem en die drywer sê ja, ek kon ook trems 1 en 2 geneem het. Hy sal my sê waar die Dam, naby Westerkerk, is en dan kan ek daar afklim. Dis ook naby ZA Huis. Ek sit rustig en later stop die trem. Die drywer sê ek sal moet afklim, want dis die laaste stop. Hy glimlag terwyl hy dit sê, asof hy ’n mooi poets gebak het.

Ek klim af en sien ek is lankal verby my afklimplek, naamlik al by Centraal Station. Ek kyk op my kaart en dit lyk asof as ek met Prins Hendrikkade langs hou, ek Keizergracht sal kry en dan suidwaarts daarmee tot by ZA Huis kan kom. Ek loop verder, maar sien nie ’n bord wat Keizergracht aandui nie. Ek vra ’n vrou waar is die straat, en sy wys reguit aan. Ek loop verder, gaan staan by ’n bruggie en kyk op my kaart. Sy kom verby en wys weer: reguit aan. Ek loop maar met my pynende voete agter haar aan, maar sy loop onder my uit. Mettertyd sien ek dat ZA Huis voor my is. Wat sy nie gesê het nie, is dat ek reeds in Keizergracht is!

Dis nog vroeg en ek loop verby ZA Huis tot by die hoek, gaan later op ’n bank sit en neem ’n paar foto’s. Toe loop ek terug en sien ’n vrou op ’n fiets aankom. Dis Ena Jansen. Sy ry reg langs my verby – ek kyk reg in haar gesig – met die heuwel af na ZA Huis. En verby, weg. Ek sien haar nie weer nie, tot my spyt.

Ek druk die klokkie en gaan in, verlig dat ek betyds is – dis halfelf, en ek sal vir Corney Keller, die genealoog wat my per e-pos inligting oor die Versters in Holland kon verskaf, elfuur hier ontmoet. En ook die argivaris, Jeltsje. Sy kom juis in die gang afgestap toe ek ingaan en vra of sy my kan help. Ek vra haar: “Wie is u?” “Ek is die argivaris,” sê sy, met ’n verwarde uitdrukking, en ek glimlag en sê: “Dan is jy die persoon wat ek soek.” En so ontmoet ons toe mekaar. Sy sê sy sal oor ’n uur beskikbaar wees, want sy gaan net iets afhandel.

Ek loop toe op en wil net by die lang rooi leestafel gaan sit toe iemand by die deur inkom en redelik luidrugtig met Corine begin praat. Ek vermoed dis Corney Keller, en dit is toe hy – bonkig, bebaard en duidelik ’n ekstrovert, ongeveer 35 jaar oud.

Corney is ’n vriend van Petro en hy het heelwat inligting oor die Versters aan my geë-pos. Ons besluit om middagete iewers te gaan nuttig. Dr Van den Berg nooi my ook vir “borreltjies”, wat Jeltsje vertaal as “drankies”, by ’n restaurant. Ek sal my draaie fyn moet sny om vieruur terug te wees vir die “borreltjies”.

Sy gaan wys ons toe die argief – ’n ou kweekhuis in die agterplaas wat pragtig in ’n moderne argiefbewaarplek omskep is - en gesels heel lekker; sy vertel oa dat sy haar doktorsgraad in argeologie het en haar spesialisveld eintlik Oeritaliaanse artefakte is. Sy beloof ook om inligting aan my te e-pos daaroor, wat ek vir my artikel kan gebruik. (Dit het sy wel gedoen.) Corney bied toe aan dat ons by McDonald’s gaan eet, wat redelik goedkoop is. Hy weet natuurlik goed wat die rand-euro-verhouding is.

Toe ons uiteindelik uitmekaar gaan, moes ek my inderdaad haas om voor vier by ZA Huis te kom.

Daar gekom, hoor ek die hele personeel is genooi, en ek moes wag tot almal klaar gewerk het.

Ons loop toe in ’n groep na die restaurant, net een blok daarvandaan. Dr Van den Berg vra wat almal wil drink. Ek vra ’n bier, die vroue vra wyn, en later bestel hy kos wat almal uit een bord van kan eet – nachos-tjips en souse.

Maar so gaan daar ’n uur of wat verby, en toe is ek terug hotel toe. Ek is later die aand weer na die Hard Rock en kry ’n sitplek bo. Ek het na die jong paartjies weerskante van my gekyk en geluister en by die venster uitgestaar, nogal redelik verdrietig, en ver van die huis af. Ek onthou hoe ek gevoel het, maar is nie seker wat ek geëet het nie. Robert Heinlein se Stranger in a strange land het heeltyd in my gedagtes gemaal.

Ek het inderdaad soos ’n alien gevoel. Hoe Jan Rabie, Uys Krige en hulle tydgenote – ook natuurlik Schoeman – destyds soveel plesier uit alleenreis deur Europa gekry het, verstaan ek nie. Of het dit iets met tydsgees te make? Nee, besluit ek, eerder met persoonlikheid. Ek is een wat daarvan hou om ervarings te deel. Die ding is, ’n mens moet steeds die beste van ’n saak maak en ek besef goed dat ek uiters bevoorreg is, stoksielalleen al dan nie.

Toe ek later gaan water koop by die hotel se muntmasjien, sit die Australiërs steeds en kaart speel in die eethoekie, en die een ou sê my: “Ja, ons was darem tussen ontbyt en aandete hier uit.” Ek het net gewuif. Dis seker hulle saak as hulle nie die mooi stad verken nie, maar dit verstom my tog dat hulle die vervelige hoekie verkies nadat hulle veel verder as ek gereis het om hier te kom.

Vrydagoggend vroeg word ek wakker met ’n wekker wat in my brein loei: jig in my linkervoet, op die bal van die voet onder die groottoon. Ek dink: “Nou’s daar gróót probleme.” Maar ek het geen keuse nie, ek móét gaan, want Saterdagoggend tienuur moet ek al lughawe toe. Daar is net nie meer kans vir uitstel nie. Na brekfis, omtrent halfnege, is ek kruppel-kruppel na Leydseplein, klim op trem nommer 1 en klim by die Centraal Station af. Daarvandaan ry ek per bus na die Skeepvaartmuseum, dankbaar dat ek nie ver hoef te loop nie, want die bus laai my voor die museum af.

Daar het ek foto’s geneem van skepe van die Jacobus-tyd en ook aan boord die replika-VOC-skip, Die Amsterdam (in 1749 het die oorspronklike skip gesink en van 1985 tot 1991 is die replika gebou) gegaan. Ek het my verwonder aan die vaartuie, die instrumente, soos sekstante en kompasse, die wapentuig; dus veral die tegnologie van so lank gelede, terwyl ek heeltyd bewus was van die ondernemingsgees, dapperheid en uithouvermoë wat daardie mense aan die dag gelê het. Dis jammer dat hulle dade vandag eensydig afgemaak word as negatief – uitbuiting, onderdrukking, gierigheid, in kort: “kolonialisme”.

Die feit bly staan, dit het besondere dryfkrag en serebrale eienskappe geverg om hoegenaamd in ’n posisie te kon kom om te doen wat hulle gedoen het. Ek het nie tyd gehad om die kunsmuseums te besoek nie, en terwyl ek daar deurgestap het, het dit by my opgekom dat die objekte van die Nederlandse kultuur deels die gevolg van die sterk ekonomiese toestande wat die Goue Eeu van kolonialisme was. Die duisende amptenare van die VOC, ook die talle wat in skipbreuke van hulle groot vlote (4 785 skepe altesaam) vergaan het, het bygedra tot die pragtige geboue en ander kunswerke wat ons vandag bewonder. Sonder hulle sou Amsterdam beslis nie die indrukwekkende stad wees wat dit nou is, en al lankal is, nie.

Karel Schoeman het in sy Handelsryk in die Ooste geskryf: “Oor die loop van byna twee eeue het ongeveer ’n miljoen mense by die Kompanjie in diens getree as matrose, soldate, arbeiders, vakmanne en administratiewe hulpkragte, sonder wie hy nooit sy taak sou kon uitgevoer het nie, naas die tienduisende wat betrokke was by verskillende aspekte van die bou en uitrusting van sy skepe, soos die vervaardigers van seildoek, kabels, toue en ankers, of die leweransiers van klerasie en voedingsmiddele. Deur hierdie mense en hul familielede, afhanklikes en vriende het feitlik elke inwoner van die Republiek gedurende die sewentiende en agtiende eeu [...] op een of ander manier met die VOC in verbinding gestaan [...].”

Die geskiedenis, oftewel latere generasies, oordeel egter uit eie perspektiewe en vooroordele, eie tydgees, eie emosionele laste. Wat ’n eeu gelede geldig was, is nou tot snuif getrap, en wat sal daarvan oor wees oor nóg honderd jaar?

Want hierby kan natuurlik gevoeg word die bydraes van inheemse mense en slawe waar die VOC ook al bedrywig was, maar Schoeman verwys spesifiek na die betrokkenheid van Nederlanders. En implisiet daarmee saam die voordele wat die hedendaagse Nederlander in hierdie mooi, gladwerkende masjien wat dié land nou is, uit die VOC se bedrywighede kon kry.

Schoeman se Afskeid van Europa sluit twee hoofstukke oor Amsterdam in en ek haal daaruit aan: “En Amsterdam, ten slotte? Gragte [jy kan hulle nie mis nie!], die Rijksmuseum en die Van Gogh Museum [indrukwekkend van buite, helaas van binne het ek hulle nie gesien nie], die Anne Frankhuis [ek het die lange toue daar net een kyk gegee en verkas], die bordele van die Walletjies [dit het my nie geïnteresseer nie; ek het sowat 20 treë daarvan verbygestap], en Indonesiese restourante?” (Ek het ook nie daar uitgekom nie.)

Soos met Schoeman die geval was, het ek ook nie in Madam Tussaud en talle museums wat oorsese plekke uitbeeld, soos Hollywood, Las Vegas en Bangkok, belang gestel nie. Ek is wel spyt ek het nie die McKroket, die McDonald’s-weergawe van die Hollandse croquette, geproe nie – Schoeman noem dit pertinent. Hy skryf ook van die “Nederlandse stemme en tongval, die skilderye van Vermeer, gragtehuise, en reguit slote, glansend in die lig, en ’n lae horison met ’n toring of windmeule wat daarteen uitstaan” wat hom nogmaals getref het, soos dit 40 jaar tevore nog met sy vorige vertoef daar was. Ook die “brûe, en draaiorrels [ek het niks daarvan daar gesien nie, wel een in Den Bosch], en fietse en trems”, en sê dis nou nader aan die alledaagse werklikhede as tevore toe die “pittoreske volksdrag, klompe en hondekarretjies” tiperend was.

Trems het ek baie gesien en ook gery, en ek het gedink aan Schoeman se beskrywing van “mense wat in die druilerigheid wag op ’n trem” – die weer was gelukkig nooit regtig “druilerig” tydens my besoek nie. Ek het ook nie een regte houtklomp gesien nie, wel nagemaaktes van oa wol, naamlik pantoffels. Hy skryf ook: “Oënskynlik moeiteloos. Feitlik geluidloos, gly die opeenvolgende treine deur die dynserige landskap. Karre met ligte aangeskakel in die grouheid van die middag; voetgangers met sambrele in die strate. Amsterdam.” Ek het min van die wintertonele ervaar, maar ek kan my dit wel maklik voorstel. As Kapenaar sou niks minder as sneeu my in elk geval verwonder het nie.

Nog Schoeman: “Die Apollolaan met sy bomerye, en verkeer wat langs die bane en die verkleurende rye bome verbystoom, en vlak by my eie beskeie hotel ...” Ek het Apollolaan darem gesien toe ek teruggery het na die lughawe, hoewel die bome dié tyd van die jaar groen is. Dis inderdaad ’n baie lang laning, nie so breed soos Vondelpark nie, en ek het geen idee gehad in watter hotel Schoeman tuisgegaan het, en of syne meer beskeie as myne kon wees nie!

Schoeman noem boekwinkels soos Athenaeum aan die Spui, wat ek net van buite gesien het terwyl ek op die trem was. Daar moet heelwat boekwinkels in Amsterdam wees – Wiki sê meer as 30 goeies, want ek het etlikes so in die verbygaan gesien, ook ’n winkel wat strokiesboeke invoer, met ’n opblaaspop wat soos Spider-Man lyk wat by die deur uithang. Het ek die nodige geld gehad, sou ek by almal ingegaan het. Maar ek het eerder uitgebly – ek ken myself. Ek het ook die Grand Café by Leydseplein gesien waarvan Schoeman geskryf het, waar allerlei skrywers en ander kunstenaars destyds uitgehang het. Ek is om dieselfde rede as hier bo nie daar in nie.

Net die vorige dag het Corney Keller aan my genoem dat die sogenaamde Calvinistiese lewensuitkyk sekerlik ’n belangrike rede is vir die prestasies van die Nederlanders, en toe ek van die foto’s wat ek daar geneem het op Facebook plaas, het mense opgemerk dat dit verstommend skoon lyk. Ek het nie eens daaraan gedink nie, maar dis waar: in die strate was nie eens ’n Coke-doppie te sien nie, en in die gragte het niks behalwe bote gedryf nie. Historici meen vandag dat die leerstellings van Ulrich Zwingli (oorlede 1531) eintlik ’n sterk invloed op die Afrikaners as volk gehad het, en nie Johannes Calvyn (oorlede 1564) nie, maar vandag word hardwerkendheid en hoë standaarde in die algemeen as Calvinisties beskou, en as sulks kon ek daardie tradisie steeds as springlewendig in Nederland waarneem.

Ek glo dat die Nederlanders wel al van die negatiewe aspekte, soos kleinburgerlike verkramptheid, afgeskud het – hulle word immers algemeen as baie verlig bestempel, terwyl die invloed van ander kulture ook ’n impak moet hê – die duisende Oosterlinge en Afrikane wat ’n mens op straat sien en van Amsterdam ’n kosmopolitiese stad maak.

Schoeman skryf in bg boek dat gayhuwelike nou in Spanje, Portugal, Suid-Afrika en Argentinië wettig is, maar ook van “Ou vooroordele, griewe, wrok en onverdraagsaamheid wat steeds gekoester word, oorgedra, oorgeërf en bestendig.” Later in sy boek noem hy ook die kleinburgerlikheid van die Nederlanders ’n wêreld met ’n beperkte visie, ’n stywe, formele wêreld van vorms en vormlikhede waarin skynheiligheid nie ontbreek nie. Maar, sê hy, “basiese ordentlikheid” is darem een van die goeie nalatenskap van Nederlandse ekonomiese welvaart, soos wat die Goue Eeu daar meegebring het. Dit het ek ook so ervaar. Hulle sal jou baie beleefd op ’n wild goose chase stuur.

Net voordat ek die Skeepsboumuseum sou verlaat, het ek eers twee boeke by die winkel daar gekoop, asook ’n klein kompas ter nagedagtenis aan Jacobus, en toe by hulle biblioteek ingestap. Die twee persone aan diens het my eers aangestaar toe ek (in Engels – die Nederlanders praat goeie Engels, maar Afrikaanse se vreemde tongval verwar hulle meestal) vra of ek dalk enige illustrasies van spesifieke skepe daar kan vind.

Ek het die name Buitenzorg, Marienbosch en Thooren Vliet verskaf en hulle het op hulle databasis gesoek. Nie lank nie, en ... ’n treffer! Die skip Buyten Zorg – so dáár gespel – is deur argeoloë opgegrawe (dit het met sy derde vaart, in 1759, gesink – vier jaar nadat Jacobus daarop was) en hulle het ’n verslag oor hul bevindinge saamgestel, met enkele illustrasies daarby. Gelukkig, het ek gedink – gelukkig vir my om die inligting te kry en gelukkig vir Jacobus dat die skip nie op sy eerste vaart vergaan het nie. En natuurlik vir al die Verster-nakomelinge in Suid-Afrika!

Heel tevrede met wat ek by die Skeepsboumuseum gekry en gesien het, is ek daar weg. Die jig in my linkervoet het op hierdie stadium erg gepla, en ek het swaar gestap.

’n Ou Hollander by die bushalte oortuig my eers dat ek nie ’n buskaartjie op die bus mag koop nie, en ek sukkel verder, maar nadat die tweede bus verbygedreun het, klim ek op en ja wragtig, jy kán die kaartjie op die bus koop. Die bestuurder sê egter nee wat, dis nou al so naby, jy kan gratis saamry.

Die spoorwegstasie was ’n warboel van mense en kennisgewings, maar ek het ’n retoerkaartjie gekoop en ’n sitplek gekry op die trein, wat nogal aan die Gautrein herinner. Soos oral, sien ek baie jongmense, en hersien ek my beperkte visie van Nederlandse vroue – ek het inderdaad baie gesien wat net so mooi as die Franse mademoiselles is. Corney beweer Nederlandse meisies is mooier as die Franse, maar ek dink hy is tog bevooroordeeld!

Die landskap was meestal gelyk en groen, met beeste en skape en af en toe ’n windmeul te sien. Langs my het twee mans gesit en gesels, in Engels, eers oor filosofie, en later oor apartheid, maar nogal op ’n heel ewewigtige manier. Dit skyn uit hulle menings en dié van ander met wie ek daar gesels het, dat die post-Mandela-skandes van veral Zuma ’n ander perspektief op die Europese begrip van Suid-Afrika plaas. Só kronkel die geskiedenis maar aan, het ek gedink, dié Afrika- “neef” wat daar langs hulle sit en luister wat húlle dink, hulle wat so lank en so ver verwyder is van wat hulle voorsate agtergelaat het, 13 000 km daarvandaan.

Toe ek op ‘s-Hertogenbosch se stasie uitklim, het ek nie geweet watter kant toe nie. Gou het ’n omstander my reggehelp en ek het na die straat waarin ek vermoed Jacobus-hulle gewoon het, geloop. My voet was al baie seer, maar ek sou kruip ook as dit nodig sou wees – ek was toe so naby, ek móés daar uitkom. Die kaart in die boek oor Nederland wat ek saamgedra het, was nie baie spesifiek nie en ek het eers by die straat verby gestap, maar met ’n ompad en nog ’n inwoner se hulp weer daar uitgekom en foto’s geneem.

Ek het besef dis ’n groot onwaarskynlikheid om Den Gulden Appel – ’n huis wat aan hulle behoort het – te vind, ná al die jare. Daar was wel ’n Goude Hond, maar nee, die huis wat aan die Versters behoort het, was nie meer daar nie, of dra nie meer daardie naam nie. Ek het ook in die strate waarmee die Versters verbind word, nl. Water- en Tolbrughstrate gekyk, maar niks gekry nie.

Corney het my ook daarop gewys dat begraafplase ná ’n sekere aantal jare platgestoot word in Nederland, so al het ek geweet Jacobus se ouers is in die Kruiskerk-kerkhof begrawe, het dit nie meer bestaan nie. Volgens die genoemde boek oor Nederland (The rough ride to the Netherlands) is die dorpsplein “as typical of old Dutch village squares as you will find anywhere”, dus het ek ’n rukkie daar gaan sit en die atmosfeer ingeneem. Die hele tyd het ek gedink: Hier het Jacobus ook geloop, op hierdie plekkie in die heelal, só lank gelede, en sommige van die geboue het hy seker ook gesien. Ongelooflik.

Die plein waar die weeklikse mark vir eeue gehou is, het aan die een kant ’n aantal eet- en drinkplekke, terwyl daar winkels en ander geboue rondom gerangskik is – soos die stadshuis, asook De Moriaan, die oudste baksteengebou in Nederland, gebou in die 13de eeu. Die toring van die St Janskatedraal sien ek ook kort-kort uitsteek. Soos ek rondbeweeg, lyk dit amper asof hy sy hand opsteek en sê: “Kom kyk na my,” maar ek het ander prioriteite. Ek was reeds goed honger, want dit was reeds lankal etenstyd, en ek loop toe by een pub in, maar nee, sê die kelnerin, hulle bedien net drank. Oral was die plekke propvol mense en ek het gewonder hoeveel van hulle toeriste is, dus het ek na die stasie teruggeloop, stadig, pynlik, en spyt dat ek moes gaan. By die stasie het ek ’n sjokolade en ’n pakkie skyfies gekoop.

Toe vra ek ’n veiligheidswag na watter perron ek moes gaan en hy sê die lyn wat in Amsterdam-Suid eindig. Groot fout. Ek eindig toe letterlik in Amsterdam-Suid – daar was nêrens om vroeër af te klim nie – en moes daarvandaan weer ’n metrobus na Centraal Station, waar ek gedink het ek kan afklim, haal. Nog ekstra stapwerk, nog ekstra onkoste. Van Centraal Station het ek ’n trem gekry en by Leydseplein afgeklim, wat redelik naby aan my hotel is, lekker voetseer en honger, maar tog in my skik met wat ek gesien en gevind het. Veral die Skeepvaartmuseum was ’n heerlike ervaring en ek kon mooi foto’s neem.

Saterdagoggend 23 September. My voete is nog seer, veral die linkervoet, maar ek drink pynpille en pak in. Die vrou by die toonbank voor het gesê ek moenie met die gewone shuttle ry nie, dis immers 17 euro, ek moet die lughawe se eie shuttle neem, dis net 5 euro. Die verskil is dat ek drie blokke moet loop na waar die lughawe se bussie mense optel.

Ná brekfis, en lyk my die Australiërs is al vort, besluit ek dis nou maar so, ek sleep daai hengse tas tot daar, met my handbagasie op my rug in die rugsak. Die bus kom redelik gou en ek is op met die groot blou tas en al. Die bus ry eers ’n redelike draai en ek kyk maar hoe lyk die dele van Amsterdam wat ek nog nie gesien het nie. Toe die bus stop, moet ek wag vir ’n spul lugwaardinne wat eerste afklim, en daar begin die bus trek. Ek skree benoud “Oi oi oi, stop!” en iemand sê vir die drywer om te stop. Holderstebolder is ek af en nou soek ek die plek waar Turkish Airlines inboek.

Ek kry die inboekplek gou, maar soek lank na waar ek heen moet gaan om by die lounge uit te kom. Op ’n stadium kry ek ’n groep Afrikaners wat by ’n bord staan en wonder waarheen nou en ek vra waarvandaan hulle is. “Pretoria, Oom,” sê die een. Hulle is op pad na Switserland. Later sien ek hulle weer en besef ek loop al weer in sirkels. Ek vra ’n werker daar en sy wys bra kortaf in die algemene rigting waarin ek moet gaan.

Later vra ek drie mans wat soos vlieëniers lyk, sommer in Afrikaans, en die een verduidelik terug in Hollands sonder om ’n oog te knip. Ek moes ver stap, maar ek kry later ’n lounge. Nee, sê die vrou egter, nie hiér nie, so en so tot jy die Starbucks sign sien, dan gaan jy een vloer op.

Ek stap my kapot, kom by Starbucks aan. Daar is ’n hysbak, maar hy gaan net af. Ek vra ’n werknemer by ’n soort CNA daar en hy sê hy weet nie. Ek loop verby hom en daar sien ek nog ’n hysbak. Ek dink jirre, hoe werk jy tien treë van ’n hysbak af en weet nie daarvan nie? Op met die hysbak, en uiteindelik kom ek by die lounge aan.

Ek vra ’n mooi blondine agter die toonbank hoe ver hiervandaan na die checkout point. “Oh, about 15 minutes, one floor down,” sê sy. My moed sak in my skoene, maar ek gaan in, kry ’n sitplek en eet iets. Nog twee uur voor ek vertrek. Ek sit daar en lees aan die roman, kyk rond en tel die minute af. Ek gee myself ’n halfuur om by die vertrekpunt uit te kom, wat toe ook die geval is.

Ek kry ’n sitplek tussen hordes mense en sien ’n vreeslike vet vrou en ’n seun kom aangewaggel. Die beamptes wys hulle moet dadelik in ’n bus klim. Amerikaners. Ek dink ai, kon dié mense nie beplan dat hulle betyds is nie, nou wag die ander mense almal net vir hulle! Ek sit en kyk op my horlosie. Nog sowat ’n halfuur.

Later hoor ek die beamptes se “Last call for Istanbul”. Ek kry ’n vreemde voorgevoel en staan op, en ek vra die beampte “Which flight?” Hy hou aan net sê “Istanbul.” Ek sê “But, is it flight TK 1959?” “Yes,” antwoord sy maat. “My liewe genadige g...” dink ek. Dis my vlug. Nou wag almal vir mý! Volgens die kennisgewingbord is dit nog hopeloos te vroeg, maar niemand het afgekondig dat enigiets verander het nie. Ek is so vinnig as my seer voete dit toelaat daar uit en op die bus. En daar sit die dik vrou en haar kind ook – almal wag inderdaad net vir my.

Drie uur na Istanbul, en ek kry sommer twee vollengteflieks klaar op my eie klein TV-skerm. Ek kan tot my spyt nie enige alkohol inneem nie, en daar is, soos by die lounges, ’n oorvloed beskikbaar. Op Istanbul, weer die gewone gesukkel om die lounge te kry. Ek onthou hoe vol dit was toe ek gekom het, hoewel dit enorm groot is. Nou is dit egter al laataand en ek hoop die plek is nie so vol nie. Nadat ek eers weer my alie af gestap het, sien ek die ingang. Ek kyk eers op die elektroniese bord na watter vertrekpunt ek moet gaan as ek hier klaar is, maar dis nog sewe uur vorentoe en nog nie eens op die bord nie. Ek kry gelukkig gou ’n sitplek, nie te ver van die toilette nie, nie te ver van die yskas met allerhande sappe nie, en ek het ook die groot TV-skerms in sig. Hier moet ek nou nes skop en ’n halwe dag lank sit. Ten minste kon ek ’n diep duik in die 570 bladsye van Wintersrust maak.

Ek hou my avokadogroen seilonderbaadjie met die baie sakke aan waarin my ID en paspoort, geld en vlugbewys is, maar as ek moet opstaan, los ek my handbagasie op my sitplek, anders is dit gevat voor ek drie treë weg is. Intussen begin die lounge stadigaan leër raak en ek verkneukel my aan die Japannese vroue wat kort-kort met opgehoopte borde kos kom sit. Die een se man lag lekker en proe saam.

Dalk omdat dit ’n Moslemland is, sien ek min mense by die kroegie, en ek kyk liewer weg van die duur drank wat daar uitgestal word, alles gratis. Ek hou maar by lemoensap en water, eet later ’n paar stukkies kos – weet nie wat alles is nie, maar ek herken darem die etlike tipes olywe.

Die ure sleep verby en die lounge raak later redelik leeg. Terwyl ek daar was, het ek vier buurmanne gehad wat die bank reg teenaan myne beset het – almal Turke, raai ek. Twee is vriendelik, maar ons knik net vir mekaar en twee ignoreer my en loop net skielik. Teen kwart oor een die oggend staan ek op en loop na die vertrekpunt, wat natuurlik ’n halwe sabbatsreis weg is en op ’n ander vloer. My vliegkaartjie sê ons vlieg twee-uur en ek kom by die vertrekpunt aan, weer eens volgepak, ’n bont see van mense, en kry darem ’n sitplek reg agter in die hoek.

Oorkant my sit ’n ouerige man en slaap. Sy vrou sit langs hom en begin praat met een van hulle twee dogters, heel aanvallige meisies van sowat 20. Hulle praat Afrikaans. Ek sit en luister ’n rukkie na hulle geklets en vra toe of hulle ook Kaapstad toe vlieg. Die man sê ja, en ek dink mooi so, nou volg ek hulle. Een toe dit tyd raak om in te val, is ek kort op hulle hakke, waarna hulle na die stertkant van die vliegtuig draai en ek na voor.

Hierdie keer het ek ’n Turk as buurman in die middelste ry sitplekke en hy doen sy bes om my te ignoreer. Ook loop hy voor my by die toilet in terwyl ek daar staan en wag. Jou ou boks, dink ek, en toe ek hom later by Kaapstad Internasionaal sien, kyk ek dwarsdeur hom. Nou is hy duidelik verdwaal en ek half arrogant al van moegheid en ’n mate van selfvertroue – ek weet nou alles wat ek moet weet, tot by die huis.

Maar dié nag lê ek en agteroor en kyk die een fliek na die ander, seker vyf altesaam, en raak glad nie vaak nie. Ek kan nie eens onthou of ek iewers ingedut het nie. Die eerste drankies en kos het vroeg gekom – dis nou sappe en broodjies en allerhande vrugtes. En kort daarna die menu, en voor die hoofgereg ’n hengse voorgereg.

My voete het al twee redelik geswel, veral die een met die jig, maar ek het hulle kort-kort beweeg en gemasseer. Teen twaalfuur Sondagmiddag land ons, ’n taamlik swak landing wat die passasiers na mekaar laat loer het, maar ons was uiteindelik terug op Afrika se grond.

Voordat ek dié aand die bedlampie afskakel, blaai ek nog een maal deur Schoeman se boek. Hy skryf: “Moet niks vra, niks verwag nie. Wág. Neem waar.” Ek het. Later skryf hy ook: “Mens het nie baie gebaar of beduie nodig nie. Mens benodig nie baie woorde nie.”

Wel, dááraan sal ek moet werk.

*

Amsterdam, naby Leydseplein

Den Bosch, rustig en skoon

Dorpsplein, Den Bosch

Voor die Rijksmuseum

ZA Huis, voor die ingang

Die leeskamer, ZA Huis, met navorsers: Eep Francken (links) en G Schutte)

Die argief van buite, ZA Huis

Die argief van binne, ZA Huis

Ondergrondse boekstoor, ZA Huis

Biblioteek van die Skeepvaartmuseum, Amsterdam

The post ’n Besoek aan die Zuid-Afrika Huis – en omswerwinge in Holland appeared first on LitNet.

Viewing all 396 articles
Browse latest View live


<script src="https://jsc.adskeeper.com/r/s/rssing.com.1596347.js" async> </script>